Sneeuw

♦♦♦

I

Ze had een plek bij het raam geboekt en nadat de passagiers druppelsgewijs hadden plaatsgenomen, was het vliegtuig opgestegen. Onder zich zag ze het vertrouwde landschap aan zich voorbijtrekken. Een onbestemd gevoel drong zich aan haar op, dat ze onderdrukte. Dit was leven.

Terwijl ze achter haar houten bureau op internet had gesurft, had de advertentie Julia’s aandacht getrokken. Het had dagen achtereen geregend. Waterdruppels parelden langs de ruit. Het witte huis van de advertentie lag in een buitenwijk van zeventienhonderd inwoners, met een doodlopende straat die de wijk doorsneed, welke was omgeven door een sneeuwlandschap van een dennenbos en een bevroren meer. De bewoners ervan zouden voor een jaar naar het zuiden vertrekken en ze zochten een ‘betrouwbare persoon’ die op hun huis wilde passen. De wijk had een enkele winkel, een café-restaurant en een hotel. Het was met de bus vijftien minuten naar de stad. Ze had het goed uitgezocht. Ze was niet dom. Een overlever was ze. Zo wilde ze zichzelf althans zien. Ze was de enige die het zo zag. Ze zou alle anderen bewijzen dat ze het was.

Niets zinnigs had ze kunnen antwoorden als mensen haar vroegen wat haar studie culturele antropologie inhield. Ze had zichzelf zinnen horen uiten zonder dat ze wist wat ze zei. Ze leidde het leven van een grijze muis in de grote stad, van wie er zo veel waren.

Michael zou haar komen bezoeken. Hij had het haar beloofd voordat ze op het vliegtuig naar het noorden was gestapt met alleen een koffer in de hand. Ze had hem geloofd. Wat kon ze anders? Nadat hij haar vluchtig had uitgezwaaid, was hij in het niets verdwenen. Had ze meer van hem kunnen verwachten? Naïef, naïef was ze geweest! Wanneer werd ze eindelijk volwassen?

Af en toe keek ze op van haar boek. Ze hoorde in haar hoofd een vreemde taal rondzingen, terwijl ze de woordjes herhaalde. Haar medepassagiers lazen of sliepen. Het was hartje winter.

Uit de blauwkatoenen tas die naast haar lag, haalde ze foto’s van het oppashuis tevoorschijn, die ze met zorg bekeek. In de vertrekhal had ze een flesje water gekocht. Halverwege de vlucht bood een vriendelijke stewardess haar een sandwich met zalm aan, die ze behoedzaam opat; ze wilde haar medepassagiers niet tot last zijn.

De nalatenschap van haar moeder had ze willen gebruiken om te vertrekken. Julia was Flora’s enige kind geweest. Ze had Flora in de keuken aangetroffen, waar ze het eten had bereid, ineengezakt tegen de eettafel. Ze was even ervoor overleden en had nog warm aangevoeld. Het was een hartstilstand geweest. Ze was pas drieëndertig jaar oud. Er waren geen verdachte omstandigheden, zo had politieonderzoek aangetoond. Lijkschouwing had uitgewezen dat het een zeldzame afwijking was geweest, die ook haar kind zou kunnen treffen. Julia was net elf. Haar vader Max was hetzelfde jaar, vlak voor de kerst, met Mona hertrouwd, de beste vriendin van zijn oudere zus. Max’ nieuwe vrouw was gescheiden en had twee dochters, Eva en Caroline, beiden ouder dan Julia.

Het geld van Julia’s erfenis had op een bankrekening gestaan, waar ze tot haar drieëntwintigste niet bij had gekund, zo had haar moeder bij testament bepaald. Het was een willekeurig gekozen leeftijd geweest. Als Julia haar moeders genetische defect had geërfd en even oud zou worden als zij, had ze nog een jaar of tien te leven. Een tijdspanne waarin je met een leven heel veel kon doen. Ze had zichzelf niet durven testen, maar er was een kans van meer dan vijftig procent dat ze net als haar moeder jong zou overlijden, had de dokter gezegd. Deze wetenschap hing als een zwaard van Damocles boven haar hoofd. Ze durfde de werkelijkheid niet onder ogen te zien. Het was een karaktertrek die ze van haar moeder had geërfd.

Nadat Julia’s stiefmoeder en -zussen bij haar vader en Julia waren ingetrokken, was haar leven armoedig geworden. Al haar vaders aandacht was naar hen gegaan. Ze kon het hem niet verwijten; hij had nu eenmaal zoals de meeste mannen een zwak voor vrouwelijk schoon en Julia miste het uiterlijk van haar stiefmoeder, wier schoonheid haar dochters hadden geërfd. Julia leek op haar overleden moeder, Flora. Het was een wonder dat haar vader indertijd met haar moeder was getrouwd. Niet dat haar moeder lelijk was geweest, maar ze was een onopvallende vrouw geweest, die zich, behalve met haar opgewekte karakter, niet van andere vrouwen had onderscheiden. In zijn jonge jaren had haar vader dat charmant gevonden. Later, toen het hem financieel steeds beter was gegaan, waren mooie vrouwen hem aantrekkelijk gaan vinden en hij was er gevoelig voor geweest. Dit tot verdriet van Julia’s moeder. Het gerucht ging zelfs dat hij al vóór Flora’s onfortuinlijke dood een romantische relatie met Mona had gehad. Maar Julia had de roddels niet willen geloven. Ze wilde haar vader zien als een deugdzame man die van zijn vrouw had gehouden en Flora nimmer had willen kwetsen. Inmiddels wist Julia beter. Het had haar beeld van mannen bepaald.

De kerst van dat onzalige jaar stond in haar geheugen gegrift als een kras op een vinylplaat. Haar jurk, haar hele voorkomen, was verbleekt bij dat van haar stiefmoeder en -zussen. Eigenlijk had ze het al wel kunnen weten toen Mona, Caroline en Eva dezelfde week met glanzende tassen de blauwe sportauto waren uitgestapt. Ze hadden haar niet eens opgemerkt. Terwijl Julia in de hal bij de kerstboom had gestaan, waren ze haar voorbijgelopen alsof ze lucht was. Ze was net elf geworden. Natuurlijk was ze nog een kind in hun ogen. Maar het was wreed zoals ze zich jegens haar gedroegen. Haar vader had hen niet gecorrigeerd terwijl hij had kunnen vermoeden, weten zelfs, welk stil leed zich in haar geest voltrok. Ze voelde zich vanaf dat moment verweesd en ongeliefd.

‘Ze werkt op mijn zenuwen …,’ had ze haar stiefmoeder op kerstavond horen zeggen, terwijl Julia de woonkamer was gepasseerd. Julia wist niet waarom. Haar stiefmoeder was een tv-persoonlijkheid, wier grote ego in Julia’s ogen op niets was gebaseerd, als ze Mona vergeleek met Flora, die vriendelijk en onzelfzuchtig was geweest.

Julia’s reis noopte haar tot bespiegelingen die ze had willen ontvluchten. Nu vroeg ze zich af wat haar bezielde om naar het noorden te vertrekken. Ze was even eenzaam als ervoor. Misschien zou alles vanaf nu beter worden.

Ruim een uur later nam ze, in de stille luchthaven aangekomen, de uitgang naar de treinen. Het was dertig minuten naar haar uiteindelijke bestemming, de middelgrote stad, met een station, waarna haar een kwartier in de bus restte. Alles liep voorspoedig. De zon bescheen het perron dat gevuld was met mensen die ze niet kende. Ze ging op een bank zitten, wachtend op de trein die drie minuten later zou vertrekken. Ze keek voor zich uit in de hoop dat ze neutraliteit zou uitstralen, alsof ze richting had, haar aanwezigheid zo vanzelfsprekend was dat deze geen uitleg behoefde. Haar beproeving was begonnen. Ze had beperkte tijd.

De rit voerde haar naar de buitenwijk, langs huizenrijen en besneeuwde velden. Ze kon haar nieuwsgierigheid nauwelijks bedwingen. Haar oppasadres was drie minuten lopen vanaf de bushalte via een rechte straat die doodliep in een bos. Het nieuwe verblijf was uitstekend ontsloten. Als Michael haar wilde bezoeken, zou dat geen enkel beletsel kunnen zijn. Via het voetpad wandelde ze naar het witte huis. Een ouder echtpaar, genaamd Sundström, zou haar daar opwachten. Ze zouden een dagje kennismaken, waarna ze naar het zuiden zouden vertrekken. Op de foto leken de twee begin vijftig, de man had een gemoedelijke uitstraling, de vrouw een afstandelijke. Ze waren kinderloos en wilden van het leven dat hun resteerde in een warmer klimaat genieten, zo hadden ze haar per e-mail uitgelegd.

Julia’s vader wist dat ze van plan was om naar elders te gaan. Op een dag had ze hem er vluchtig over gesproken. Meewarig had hij geknikt toen ze voorstelde dat hij geld van haar moeders erfenis aan haar zou overmaken. Julia had zich in haar ouderlijk huis ongelukkig gevoeld, alsof ze een vreemde was in de keuken, waar haar moeder was overleden, gezeten aan de grote eettafel, terwijl de anderen druk gesticulerend rondliepen. De gesprekken gingen over Mona’s dochters of Mona zelf. Mona was presentatrice van een landelijk tv-programma; haar ambitieuze dochters wilden beiden bij de film. In de trein terug naar haar kamer had ze zich eenzaam gevoeld; een diep gevoel van verlatenheid had haar overspoeld, dat niemand kon verhelpen. Ze begreep dat haar vader deed alsof ze niet bestond. Als Flora nog had geleefd, had ze Julia’s plan vast met interesse gevolgd. Flora was goed van vertrouwen geweest, misschien wel te goed; van het gerucht dat haar man een geheime verhouding met Mona had, had ze niets willen weten.

Haar oppashuis, Vikkatan nummer 14a, was een withouten huis, dat goed in de verf stond. Terwijl ze de trap naar de voordeur opliep, keek ze naar het huis ernaast, nummer 14b, waarvan de verf was afgebladderd.