Vreemd bezoek

Vreemd bezoek

♦♦♦

I

Robbert was die dag eerder dan anders thuisgekomen. Hij had
ongewone haast. Rusteloos dwaalden zijn ogen door de woon-
kamer, alsof hij de jonge vrouw op de bank niet zag.
‘Je hebt je jas nog aan,’ zei ze vanaf de grijsgroene bank. De
ruimte was ingericht in neutrale kleuren.
‘Oh ja,’ zei hij en hij liep de gang in zonder haar aan te kijken,
om zijn donkergrijze jas weg te hangen, waarna hij in gedach-
ten de kamer weer binnenkwam.
‘Wat ben je vroeg,’ zei ze. ‘Zal ik thee zetten?’ Ze liep naar de
nieuwe open keuken. De eerdere, eenvoudige keuken hadden
ze onlangs laten vervangen door een luxe exemplaar met een
zespits-fornuis. Ze was er blij mee geweest. Hoewel ze geen
aanleg had voor koken, had ze zich een echte keukenprinses
gevoeld, zoals in de reclames. Een nieuwe keuken had welis-
waar boven hun macht geleken, maar Robberts werk liep als
een trein. De opdrachten waren hem komen aanvliegen. Van
de inkomsten uit haar kleine job had het niet gekund … En nu
was Robberts werk gestopt. Ze hadden het kunnen zien aan-
komen. Maar niemand had kunnen bevroeden dat de zaken
zo zouden lopen, zo zouden mislopen, nadat het al die tijd
goed was geweest. Ze slikte.
Haar huwelijk … Het waren de bizarre, uitzonderlijke om-
standigheden die hen uit elkaar leken te drijven.
‘Ik kom bij Kees vandaan,’ zei Robbert. ‘Hij zegt dat er bin-
nenkort weer cash is …’ Al dagen was het grauw weer. Een
mistige waas hing over de velden. Geen stervende ziel wist
wanneer het zou opklaren. Terwijl ze thee zette, liep Robbert
rusteloos door de kamer.

‘Dat heeft hij al zo vaak gezegd,’ zei ze, terwijl ze de waterko-
ker vulde. ‘… Ga er maar van uit dat je kunt fluiten naar het
geld …’
‘Dan kunnen we de nieuwe keuken niet afbetalen …,’ zei
Robbert. Ze keek op. ‘Hoeveel is het nog?’
‘Zo’n 15.000,’ antwoordde hij gelaten.
‘Hoe moet dat dan?’ vroeg ze, terwijl ze de kamer inliep.
‘Gisteren was het nog op TV. Steeds meer mensen kopen op
afbetaling … en dan kunnen ze de rente niet betalen … We
zijn echt de enigen niet.’
Robbert, die op de driezitsbank had plaatsgenomen, kwam
overeind. ‘Het is niet alleen de keuken die we niet kunnen
betalen.’ Hij begon te ijsberen.
‘Hoezo? Het komt toch wel goed met het werk?’
‘Algehele malaise … Alles gaat over de kop. Joops bedrijf …
failliet. Had ik je het niet verteld? Hij heeft zijn auto voor een
zacht prijsje moeten verkopen. Je weet hoe hij aan die mooie
bak gehecht was. Zijn vrouw heeft hem verlaten.’
‘Weet je hoe gelukkig we waren toen we nog huurden?’
‘Misschien moeten we het huis verkopen …’
Ze liep naar de keuken. ‘Nee dat niet … Dat nooit! We zijn al
zo vaak verhuisd! … Van ons huurhuis naar ons eerste koop-
huis en van daar naar hier … Ik word er gek van, alleen al als
ik eraan denk.’