Nachtmerrie aan de Groene Gerritsweg, een beknopte autobiografie

Hoofdstuk 1

Zwaluwenweg 2A, Blaricum

In Blaricum bewoonden we met het gezin dat het toen nog was een vrijstaand huis met zes kamers, waar we eind 1961 waren komen wonen. Opzij van het huis, rechts van de voordeur, stond een appelboom met een schommel eraan. Eerder dat jaar was Mamma met Gideon getrouwd. Het was voor de wet te kort na haar scheiding van Han Lammers, de vader van Esmé (1958) en mij (1957), geweest, zodat ze voor het huwelijk naar Engeland uitweken.

Ons kindermeisje, Everdien, woonde het grootste deel van de tijd bij ons in. Op de vrijdag vertrok ze naar haar ouderlijk huis in Culemborg om zondagavond terug te komen. Mijn moeder heeft Everdien op een gegeven dag gezegd dat ze in plaats van op zondag maandag kon terugkeren, iets waarom Everdien had gevraagd. Tante Everdien, zoals we haar noemden, zorgde voltijds voor ons, de kinderen. Ze was een jaar eerder bij ons gekomen toen we in Hollandsche Rading woonden, waarheen we waren verhuisd na de echtscheiding van mamma en pappa Han.

Mamma, Esmé en ik betrokken er met Ina (journalist/schrijver), een vriendin van mamma, aan de Vuursche Dreef, een grote vrijstaande boerderij, Linde Hoeve, grenzend aan een weide, omzoomd met een bos. Het was vóór mamma’s huwelijk met Gideon en nadat ze van pappa Han was gescheiden. Han was in die tijd journalist, werd later wethouder in Amsterdam en commissaris van de koningin in Flevoland, voor de Partij van de Arbeid (PvdA). In Hollandse Rading kwam Gideon voor het eerst bij ons op bezoek.

Oprijlaan Linde Hoeve, Hollandsche Rading

Gideon werkte als persvoorlichter bij Luchthaven Schiphol. Mamma en hij zijn vrijwel direct nadat ze elkaar hadden ontmoet, getrouwd. Ze twijfelde erg of ze met hem zou trouwen en zat op de dag van het huwelijk op de wc te huilen, maar ze dacht dat hij goed voor Esmé en mij zou zijn. Kort erna verhuisden we  ̶  tante Everdien, Esmé, Gideon, mamma en ik  ̶  naar Maarn, waar we tijdelijk een bungalow van een oom van mamma betrokken.

Al snel bleek dat het huwelijk van mamma en Gideon geen succes was. De eerste keer dat we samen ontbeten, was de harmonie al verdwenen. Toen ze gingen samenwonen, zou Gideon tegen mamma hebben gezegd dat ze beter de badkamer niet konden delen, omdat ze anders ruzie zouden krijgen.. In de bungalow in Maarn ging ik op de trap op een wesp zitten, die me stak. Ik voelde me toen heel suf. Ik weet nog dat ik dacht dat ook tante Everdien nu niet meer van me zou houden. Everdien kon vanaf dat ze bij ons was komen wonen goed met me overweg, in tegenstelling tot mijn eigen moeder, die me als straf altijd in de bijkeuken zette, omdat ik stout zou zijn, anders dan mijn jongere zus Esmé, die in haar ogen altijd alles goed deed. Datzelfde jaar verhuisden we naar de Zwaluwenweg in Blaricum.

Mijn moeder was journalist bij weekblad EVA en werkte fulltime. Haar ambitieuze karakter had haar het redacteurschap opgeleverd. De redactie was in Amsterdam gevestigd. In 1966 was het huwelijk van prinses Beatrix met Claus van Armsberg. Er braken op de Dam in Amsterdam hevige rellen uit, waarbij rookbommen werden afgevuurd, nabij het redactiekantoor van EVA, aan de Nieuwezijdsvoorburgwal.

Het leven in Blaricum was dankzij tante Everdien, in elk geval voor mij, harmonieus. Er werd iedere dag voor ons gekookt. We deden ons huiswerk en keken televisie in de tv-kamer, met openslaande deuren naar de tuin. We aten aan de witte ronde eettafel in de woonkamer bij het raam. Midden in de woonkamer stond tegen een wand een zwarte potkachel, waar we als het koud was omheen zaten, vaak met Everdien, terwijl ze groenten voor het eten schoonmaakte. Een keer was Everdien bijna vertrokken, omdat mamma kritiek had gehad op haar bereiding van de bloemkool. Everdien was diep gekwetst geweest.

Ik ging in de lente bij Everdien en haar ouders in Beusichem logeren. In de Betuwe hadden de fruitbomen bloesem. Het was er heel mooi. Ik hielp mee met sperziebonen doppen in de tuin. De ouders van Everdien hadden kalknagels, waarmee ze in een teil met water zaten. Later, toen Everdien getrouwd was, logeerden mijn vriendinnetje Saskia en ik wel bij Everdien en haar gezin in hun nieuwbouwhuis in Culemborg. Dan draaide oom Ad, haar man, platen op de pick-up met ophitsende Duitse redevoeringen en vertelde hij dat hij de Tweede Wereldoorlog heel spannend had gevonden.

De keuken aan de Zwaluwenweg was een kleine ruimte grenzend aan de woonkamer, met uitzicht op de appelbloesem. De badkamer was aan de achterzijde, op de begane grond. Boven waren vier kamers, een voor pappa en mamma aan de voorzijde, een kleine kamer voor tante Everdien, een voor Esmé en mij en een kamertje voor Ester, die in 1962 in een ziekenhuis in Laren (N-H) ter wereld was gekomen. Langs de trap was een gebrandschilderd raam, dat in het donker bij onweer oplichtte.

Mamma en pappa Gideon (zoals Esmé en ik hem noemden) waren meestal laat thuis. Ik kan me althans niet herinneren dat mamma ooit kookte of dat we met ons gezin rond de tafel zaten. Alleen in het weekend waren pappa Gideon en mamma aanwezig. Dan werd er veel en luidruchtig ruzie in ons huis gemaakt. Ik was meestal buiten op straat, waar we met vriendinnetjes speelden. Ik herinner me het geschreeuw vanuit ons huis als we langsliepen. Onze eigen vader, Han Lammers, zagen we zelden. Mijn grootouders van mijn moeders kant – opa en oma Euwe – bezochten ons wel in de weekends. Maar als de familie van pappa Gideon bij ons was, moest tante Everdien (ons kindermeisje) in de keuken blijven. Mijn grootouders vonden dat dermate ergerlijk dat ze snel via de achterdeur het huis verlieten als Gideons familie op bezoek kwam.

Esmé en ik deelden een kamer op de eerste verdieping rechts van de trap aan de achterzijde van het huis, met uitzicht op een boerderij. In de weekends waren Esmé en ik meestal heel vroeg op en dan speelden we met speelgoed dat in de kamer lag. We hadden zelden ruzie. We waren verschillend, wat ik weet, omdat het me opviel dat zij veel meer muntstukjes wist te verzamelen dan ik. Toen al … In de woonkamer stond in de boekenkast een pocket van J.D. Salinger, For Esmé with Love. Als ik ernaar keek, dacht ik: van haar wordt gehouden.

Mamma, Esmé, onze oma van pappa’s kant en ik, Zwaluwenweg 2a, Blaricum

Esmé was meer ‘uithuizig’ dan ik, hoewel ik weer veel met vriendinnetjes op straat speelde … Esmé deed spannende dingen bij de boer die in de boerderij naast ons woonde, bij wie ze vaak op bezoek was. Esmé was verliefd op Tommie (niet ‘Tommy’), de zoon van de politieman, die met zijn gezin een klein huis bewoonde, gelegen tussen de boerderij en de bakker aan de Torenlaan. Eigenlijk heel bijzonder wanneer je bedenkt welke astronomische bedragen je voor de grond in Blaricum in deze tijd moet neertellen. Links van ons was een huis met een kunstgalerie dat werd bewoond door een kunstschilder  ̶  het huis was ontworpen door Gerrit Rietveld  ̶  met op hetzelfde perceel een vakantiehuis, dat door Gracia en haar gezin werd bewoond. Gracia’s moeder was een Hongaarse vluchteling die samenwoonde of getrouwd was met een Nederlandse man. Gracia was een beeldschoon meisje, iets ouder dan wij. Ze had prachtig lang zwart haar en donkere ogen met lange wimpers. Ze had een vrouwelijk figuur en bewoog zich heel sensueel. Ze had veel aanbidders. Iedereen was verliefd op haar. Ik ook een beetje, denk ik. Zoals jonge meisjes dat op rijpere meisjes kunnen zijn. Ik wilde op haar lijken. Ze had iets kwetsbaars. Ik denk dat ze een moeilijk leven had. Een keer ben ik bij haar langs geweest. Het huis dat ze met haar moeder en stiefvader bewoonde, was van hout en piepklein. Het bestond uit een woonkamer met een keukentje en een slaapkamer. Gracia en ik zaten in de woonkamer. Het was overdag en haar ouders lagen in de aangrenzende slaapkamer en bedreven goed hoorbaar de liefde. Het was gênant, maar Gracia vertelde me dat haar stiefvader en moeder dat vrijwel de hele dag deden, waardoor het voor haar in wezen onmogelijk was om bezoek te ontvangen. Ze was dan ook heel veel bij ons. Ik weet niet of Gracia nog leeft.

Voormalig verblijf Gracia en familie (in het midden foto)

Op een dag kwamen er mensen van de Openbare Lagere School (OLS) Blaricum bij ons aan de deur, die tante Everdien binnenliet. Bij gymnastiek vertelden ze, in de kleedzaal, had ik blauwe plekken op mijn been gehad en toen ze me hadden gevraagd waarvan, had ik gezegd dat mamma me in drift tegen de potkachel had aangeduwd. Ze wilden van Everdien weten wat er was gebeurd. Ik kreeg later een standje van Everdien dat ik het op school had verteld. Ze vond dat ik klikte.

OLS Blaricum, oude gebouw, zomer 2019

Een andere dag stonden mamma en een buurvrouw op straat te praten, vlak bij ons huis. Ik stond bij hen en bood aan om iets voor mamma te halen. Ik weet niet meer wat. Halverwege de Zwaluwenweg viel ik van mijn fiets omdat ik slingerde, waarbij ik mijn voortanden verloor. Ik ben snel naar mamma en de vrouw terug gefietst, waarna mamma de tanden op straat bij elkaar heeft gezocht. Met de auto zijn we naar de tandarts gereden en hij heeft de tanden er weer in gezet. Maar ze wilden niet hechten. Op mijn elfde heb ik deze tanden verloren en kreeg ik een plaatje met kunsttanden. Op de middelbare school plaatste een tandarts, die een nieuwbouwhuis tegenover de algemene begraafplaats van Blaricum bewoonde, jackets bij me. Ik was duidelijk geen zondagskind. Als peuter was ik in een scheermesje gevallen, waardoor mijn slagader in mijn enkel was doorsneden. En na pappa’s en mamma’s scheiding was ik bij Ageeth, een bevriende journalist, in een spiegel gevallen, waarbij mijn slagader opnieuw was doorkliefd, nu die van mijn pols. Ook had ik glas in mijn hand gekregen. Ik was sindsdien doodsbang voor dokters en tandartsen, waarna ik een tijdje bij mijn grootouders in Scheveningen heb gewoond. Ik was drie en ongelukkig. Er is een foto dat ik als een zombie gebogen door de tuin loop. Opa Lammers, die vriendelijk was, draaide grammofoonplaatjes met verhalen uit de bijbel voor me en las me voor uit de kinderbijbel. Opa Lammers was geboren in Aalten en kwam uit een gereformeerd gezin. Later hoorde ik dat hij hoopte dat hij me had gered.

Tegenover ons aan de Zwaluwenweg woonde het grote katholieke gezin Anink, waarvan de moeder des huizes ons kinderen niet goed gezind was. Ik weet nog dat we van haar moesten langskomen. Dan zou ze ons een pak op onze billen geven, want in haar visie werden we niet (genoeg) gestraft; onze opvoeding was te vrij. Het hing wekenlang als een zwaard van Damocles boven ons hoofd, maar gelukkig heeft ze dit plan nooit kunnen uitvoeren.

Huis familie Anink, Zwaluwenweg, Blaricum

Mamma beleefde intussen spannende tijden in Amsterdam, waar de redactie van het weekblad EVA gevestigd was. Het waren de jaren zestig van de vorige eeuw; de tijd van de provo’s, Maagdenhuisbezetting, de kroning van Beatrix, van haar (Beatrix’) huwelijk met prins Claus. Mamma was zelden bij ons. Tante Everdien vertelde mij later dat mamma vaak opbelde om te zeggen dat ze niet thuis kwam. Eerlijk gezegd, miste ik mamma niet. Ik had het naar mijn zin op de OLS Blaricum, waar ik veel vriendinnetjes had. Ik was meestal de beste of een-na-beste leerling van de klas, omdat ik mijn huiswerk maakte en makkelijk kon leren. Als het vakantie was, miste ik school. Ik speelde veel op straat of ik was bij mijn vriendinnetjes Saskia of Patricia. Toen de ouders van Saskia in een scheiding lagen, heeft Saskia een tijdje bij ons gelogeerd. Dankzij tante Everdien was het gezellig thuis en was er structuur. Die gezelligheid was, zoals ik schreef, betrekkelijk. In 1965 gingen mamma en pappa G. uit elkaar. Er ging een mislukt huwelijk aan vooraf met veel ruzies waarbij wij, kinderen, ook werden betrokken. Tante Everdien gaf ons op een dag een houten stoelpoot en vroeg ons of we ermee achter de deur wilden gaan staan om pappa G. te verjagen. Het verhaal gaat dat de bekende druppel een ruzie was om een fiets die mamma voor Esmé had gekocht. Pappa G. beschuldigde mamma ervan dat ze Esmé voortrok boven Ester en mij. Ik denk dat het hem niet zozeer om mij ging, maar met name om Ester, die zijn dochter was. Hoe dan ook, na deze zoveelste ruzie gingen ze na drie jaar uit elkaar. Het was mamma’s tweede echtscheiding.

Pappa G. verliet het huis aan de Zwaluwenweg en hij eiste Ester op, waarna getouwtrek om het ouderlijk gezag ontstond. Pappa G. had het zo bedacht dat hij de ouderlijke macht over Ester kreeg en dat Esmé en ik naar een kindertehuis zouden gaan, het logische gevolg van dat mamma het ouderlijk gezag over de kinderen verloor. Mamma kon dit niet accepteren, zodat de Raad van Kinderbescherming werd ingeschakeld. Deze mocht uitmaken wat voor ons het beste was. Er volgden gesprekken met Esmé en mij, met tante Ina (beste vriendin van mamma), mijn grootouders van beide kanten en de familie van Gideon. Intussen waren er twee kampen ontstaan: het kamp pro-mamma en het kamp pro-Gideon ofwel het anti-mamma- en anti-Gideon-kamp. En wij hingen er tussenin, dat wil zeggen: ik kan me niet herinneren dat ik duidelijk pro-mamma dan wel pro-Gideon was. Ik vond het allemaal wat onwerkelijk. Uiteindelijk heeft de Raad dankzij het kordate optreden van opa Lammers en opa Euwe gekozen voor mamma en tegen pappa, wat betekende dat Ester, Esmé en ik bij mamma bleven. Zij behield het ouderlijk gezag over ons.

Toen P.G. en mamma uit elkaar gingen, woonden we nog aan de Zwaluwenweg. Op de dag van de scheiding, 2 april 1965, hing mamma de vlag uit. Ik vermoed dat Gideon korte tijd bij zijn moeder is ingetrokken. Esters oma woonde aan het einde van de Zwaluwenweg in een klein vrijstaand huis met een tuin rondom. Ze was heel trots op haar zonnebloemen. Naast het huis stond bij de garage een bijenkorf.  Haar man was in 1954 overleden. Esters oma woonde sinds we haar kenden alleen, maar ze leek er niet onder te lijden. Ze was altijd netjes gekleed, in rokken tot onder de knie en tot aan de hals dichtgeknoopte bloezen, in een Engelse stijl. Ze had het grijsblonde haar in een knot en zei nooit veel. Natuurlijk was Esters oma op pappa Gideons hand. De gehele familie van pappa G. kwam vrijwel iedere week samen. Ze waren, vonden wij, een beetje familieziek. Ze waren allemaal erg anti-mamma.

Mamma wilde niet langer in het huis aan de Zwaluwenweg wonen. Het was oorspronkelijk een vakantiehuis, enkelsteens, en niet modern. Het huis had muizen en de wind gierde erdoorheen als het hard woei. Het zou worden verkocht. Ons nieuwe huis werd een net opgeleverd twee-onder-een-kaphuis aan de Groene Gerritsweg 15a, Laren (N-H). Op een dag gingen we het bezichtigen. Mamma, Esmé en ik liepen door de kale woonkamer, heel licht was, met grote ramen aan de voor- en zijkant. De tuin was onbeschut en grensde aan die van het huis van een kolenboer, die een deel van zijn grond met het twee-onder-een-kaphuis had laten bebouwen, waarvan hij en zijn gezin de andere helft bewoonden. Opa Euwe hielp mamma financieel met de koop van het huis.

Ik vond het ellendig dat we zouden verhuizen. Ik was bang dat als we eenmaal in Laren woonden, ik mijn vriendinnetjes niet meer zou zien. Weg van de Zwaluwenweg en Blaricum. De Zwaluwenweg was en is een weg met mooie, eeuwenoude bomen en vrijstaande villa’s. Je kon er heerlijk spelen. Ons huis lag vlak bij de school.

In 1965 verhuisden mamma, Ester, Esmé en ik van Blaricum naar Laren. Tante Everdien was datzelfde jaar met Ad getrouwd. Ester, Esmé en ik waren bruidsmeisje op hun huwelijk. Het was, vond ik, vreselijk dat tante Everdien bij ons wegging en ik heb, net als Gracia en Saskia, die dag erg gehuild. Ik denk omdat we een goede band met haar hadden anders dan met onze eigen moeders. We waren alle drie verweesd. Saskia’s moeder en vader, Willem, waren gescheiden. Gracia had alleen een moeder en stiefvader. Ik was het zwarte schaap van mijn moeder.

Het huis aan de Zwaluwenweg is inmiddels sterk in waarde gestegen. Het is verbouwd en verschillende keren van eigenaar gewisseld. Ik draag er veel goede herinneringen aan, anders dan ons nieuwe huis aan de Groene Gerritsweg, waar alles radicaal veranderde.

Hoofdstuk 2

Ons nieuwbouwhuis aan de Groene Gerritsweg 15 lag tegenover de brandweerkazerne, een paar fantasieloze gebouwen met aan de overkant en links ervan sociale woningbouw. De vrijstaande villa die er eerder had gestaan, werd van 1905 tot 1907 door de Gooische School gehuurd. Later werd deze villa afgebroken om voor huisvesting van de brandweer plaats te maken. Verder in de straat woonden voornamelijk katholieke gezinnen. Aan het begin van de weg stonden vrijstaande villa’s. Met de bewoners ervan, behalve met onze directe buurvrouw, hadden we geen contact. Zij was de vriendin van een indertijd bekende advocaat en had heel dikke benen. Ik denk dat ze een ziekte had. Evenmin hadden we contact met de (grote) katholieke gezinnen rechts van ons. We wisten dat er over ons werd geroddeld. Immers mamma, lid van de Partij van de Arbeid (PvdA), was gescheiden, alleenstaand, en een werkende moeder. Het huis was weliswaar gelegen in het oude dorp, maar lag niet in een van de villawijken aan de rand van het dorp, waar mijn latere vrienden en vriendinnen van de middelbare school woonden. Dus eigenlijk hoorden we bij niemand. Niet bij de rijken noch bij de katholieken. We vielen buiten de gemeenschap, anders dan aan de Zwaluwenweg, waar we erbij hadden gehoord.

Groene Gerritsweg 15a, Laren (N-H)

Ons eerste kindermeisje aan de Groene Gerritsweg was tante Nel, die met haar man, een postbode, bij ons kwam inwonen en op Ester paste, die nog maar drie jaar oud was. Pappa G., P.G. zoals we hem noemden, was intussen in Soest beland, net als wij in een nieuwbouwhuis, in een rijtje, om de hoek van Paleis Soestdijk. Hij kwam geregeld bij ons langs en Ester was om het weekend bij P.G. Esmé en ik logeerden af en toe bij hem.  Hoewel mamma had gezegd dat ze hem na de scheiding nooit meer wilde zien, bleven ze elkaar tot aan zijn dood bezoeken. Zodra mamma haar voeten had gelicht, begon pappa G. over haar te roddelen. Vanaf hun scheiding deed hij dat. Op een gegeven dag toen ik wat ouder was, begon ik dat heel oneerlijk te vinden. Ik raakte vanaf die tijd bij pappa uit de gratie. Later hoorde ik dat hij tegen Ester had gezegd dat ze beter met Esmé dan met mij kon omgaan. Het droeg bij aan mijn isolement, dat aan de Groene Gerritsweg begon, waar we voor het eerst sinds Hollandse Rading van mamma afhankelijk waren. Ze hield van Ester en  Esmé, maar niet van mij, iets wat snel zou blijken. Voor zover mamma tot houden van in staat was.

Tante Nel en haar man werden in 1966 opgevolgd door maar liefst zeven kindermeisjes, van wie, op een na, het ene bijna nog gekker was dan het andere. Tot 1967 passeerden respectievelijk Ria, Anna, Griekje, Tanna, Annemarie en Marianne de Wit de revue. Anna liet de kanarie die mamma op de markt voor een papegaai had gekocht uit de kooi door de woonkamer vliegen, waardoor wij er niet meer in konden. Elke nacht hoorden we geschuif van meubels in de woonkamer en ‘s ochtend stond alles weer anders. Ik geloof dat ze voordat ze bij ons kwam in een gesticht had gezeten. Na haar kwam Griekje. Ze kwam denk ik uit Griekenland. Tijdens het koken liet ze de as van haar sigaret in het eten vallen. Later dat jaar kwam Annemarie. Zij was wel ‘normaal’. Ze had bij de destijds bekende rijke familie Duyvis gewerkt en ze was het goed gewend. Ze was ontzettend dominant. Ze was voor de verandering aardig tegen mij. Ze veroordeelde me niet als ik boos werd. Mamma zette mij om die reden in het kamp van Annemarie, want mamma zat wèl bij haar onder de plak. In die tijd begon de breuk tussen Esmé, mamma, Ester aan de ene kant en mij aan de andere kant. Zij sliepen met z’n drieën op zolder en ik sliep in mijn eigen kamer. Ik voelde het trouwens niet zo, omdat ik thuis ‘ontvluchtte’ en veel bij vriendinnen was.

St. Jans Basiliek, Laren (N-H)

Na Annemarie kregen we een tijdje Marianne de Wit, een meisje uit het dorp. Ze was de normaalste van het stel tot dan toe. Ik had een goede band met haar. Na enige tijd ging ze na een ‘vreselijke ruzie’ bij ons weg (bron: mijn dagboek). Marian voelde zich door Esmé en mijn moeder verraden en heeft ons huis vervolgens verlaten zonder ooit terug te keren.

Met de komst van Joke van Rijn kregen we het kindermeisje dat na Everdien, met onderbrekingen, het langste bij ons zou blijven, in totaal vijf jaar. Ze was aanvankelijk een keurig meisje uit Warmond, netjes gekleed, katholiek opgevoed. Ze viel erg in de smaak bij mamma omdat ze praktisch was. Ze is twee keer opnieuw bij ons komen wonen. We noemden haar Toke, een samenvoeging van Tante Joke, of Took. Toke woonde in het begin in een camper achter in de tuin. Ze begon zich met de dag manlijker te gedragen. Van een net meisje veranderde ze in een niet onknappe ‘kerel’ met zwart haar. Uiteindelijk bleek dat ze lesbisch was. Ze leek op den duur een beetje op pappa Han, maar dan zonder al zijn charme, want die ontbeerde ze totaal. Ze was hoekig en bruut. In de jaren zeventig is ze zelfs strafrechtelijk veroordeeld omdat ze de sociale dienst had opgelicht.

Sinterklaasavond, eind jaren ’60, Groene Gerritsweg

Toke was intussen verliefd op mamma geworden en deed erg haar best om bij haar in de smaak te vallen. Aanvankelijk had Toke nog wel relaties met mannen, maar die waren heel teleurstellend, zo vertelde ze ons een keer op zolder toen het weer was uitgeraakt. Ze knapte op hen af, onder andere omdat ze de vriend in kwestie dan hoorde plassen. Ze ontving deze mannen in de garage, die mamma voor haar tot woonruimte had laten verbouwen. Ze had bijvoorbeeld een relatie met een man van tafeltennissen, iets wat ze graag deed. Net als kijken naar voetballen. Al snel bleek dat ze het niet aankon dat mamma geen grenzen stelde. Het waren de jaren zeventig van de vorige eeuw. De bierkratjes stapelden zich op in haar ‘hut’. Ze begon zichzelf ernstig te verwaarlozen, waste zich niet meer en ze stonk een uur in de wind als ze in de keuken in haar witte badjas met sportsokken in slippers een sigaretje zat te roken. Koken voor ons bestond uit macaroni, smac en kaas. Of we haalden patat bij snackbar Pietje TBC, in het dorp. Het eten dat ons werd voorgeschoteld, bevatte nul voedingswaarde en nul groenten. Mamma stapelde intussen de zakken toffees en ander snoep in de kelder, waardoor ik veel gaatjes had en kiezen ben kwijtgeraakt. We werden verwaarloosd en ik kon er niet goed mee omgaan. Ik had vaak ruzie met Took en was weinig thuis. Van de man van tafeltennissen raakte Took op een gegeven moment in verwachting. Ze beviel aan de Groene Gerritsweg van een dochter, Carolien, vernoemd naar mamma. Took was toen behalve ons kindermeisje een lesbische ongehuwde moeder.

In die tijd liep ook Henri, het zwarte schaap van een chique Gooise familie, door ons huis. Henri was homofiel en mamma was, net als ze dat van Toke was, erg van hem gecharmeerd, omdat hij praktisch was. Ze had hem aan de Torenlaan opgepikt en sindsdien was hij kind aan huis. Hij kwam met de nieuwste gadgets en wist alles van etiquette. In het dorp deed hij soms boodschappen in zijn badjas met niks eronder, waardoor hij bekend stond als de dorpsgek. Als hij bij ons was, had mamma alleen nog maar oog voor hem. Als ik dan in de keuken stond, bestond ik niet, noch voor hem noch voor haar. Henri moest niets van mij hebben, in tegenstelling tot van Esmé en Ester, met wie hij dweepte en die hij rijles gaf, hoewel ze nog lang geen 18 waren. Ik straalde denk ik te veel degelijkheid uit voor hem. Henri was een nieuwe reden voor de scheidslijn tussen de anderen en mij in huize Caroline.

Toch bleef alles voor mij leefbaar, vooral omdat ik altijd bij vriendinnen was, wier moeders niet werkten en wel zorgzaam waren. Als ik bijvoorbeeld verkouden was, kreeg ik bij een vriendinnetje een grog. De moeders waren thuis met een theepot als mijn vriendinnetjes van school kwamen om de dag door te nemen en huiswerk te maken. Ik wilde zo graag dat mamma ook zo was. De keuken aan de Groene Gerritsweg zat altijd vol met vriendjes, vriendinnetjes die hun eigen strenge huisregels ontvluchtten. Velen van hen mochten op een gegeven dag niet meer met ons omgaan en zelfs onze eigen familie mocht niet bij ons logeren. Later vertelde Machgiel, mijn neef, ons dat oma en opa Euwe, als hij met hen meereed naar Buitenveldert nadat ze bij ons op bezoek waren geweest, tegen elkaar zeiden: ‘En nu gaan we nooit meer!’ Zelf had ik sinds we aan de Groene Gerritsweg woonden het idee dat ik afgleed. Later in de brugklas van de middelbare school had ik met gymnastiek zulke lange en vieze teennagels dat ik me ervoor schaamde en me niet durfde uit te kleden. Ik werd voor feestjes van leerlingen niet uitgenodigd. Zij woonden in de chique Gooise villawijken. Op een dag zag ik dat een leerling onder de lessenaar met een pen had gekrast: ‘Xandra Lammers is een hoer!’. 

Op de OLS haalde ik nog steeds hoge cijfers, hoewel Toke er alles aan deed om me te ontmoedigen. Als ik in de woonkamer zat te werken, en haar vroeg of ze de radio zachter wilde zetten, zei ze dat haar zus veel knapper was dan ik, want zij kon wel huiswerk maken met harde muziek aan. Esmé zat in het begin na de verhuizing ook nog op de OLS, waar ik haar door de onderwijzeressen tot voorbeeld werd gesteld. Niet erg pedagogisch. Op gegeven dag viel Esmé op weg naar huis van de fiets, waarna mamma haar van de OLS heeft gehaald. Hierna ging ze samen met Ester naar de Montessorischool in Laren (N-H). Anders dan de OLS Blaricum, die een school was voor iedereen, was dit een eliteschool, voor de rijke kinderen van Laren (N-H). Het was opnieuw een reden voor de scheidslijn in huize Caroline, tussen mamma, Ester en Esmé aan de ene kant en mij. Hoewel ik het niet zo voelde en er verder geen last van had, was deze langzaam aan het ontstaan. Later werd dat anders, dat wil zeggen, dat deze zo duidelijk werd dat ik eronder begon te lijden, fysiek en mentaal. Maar dit waren de gelukkige jaren aan de Groene Gerritsweg. Ik kon alles nog steeds ontvluchten en was veel bij vriendinnen, dankzij wie en hun ouders deze tijd vrolijk en onbezorgd was. Ik ging vaak naar Saskia, die in Blaricum woonde, en dan dronken we Nesquick, iets wat we bij ons thuis niet hadden. Of ik was bij Patricia en dan gingen haar gezin en ik uit eten in Barneveld bij een kiprestaurant en met haar moeder zagen Patricia en ik de film Funny Girl, met Barbara Streisand, in Amsterdam. Wel werd me door Patricia’s moeder op een dag duidelijk gemaakt dat ik de minst mooie was van Esmé en mij, maar dat kon me nog niet echt deren, hoewel het hard aankwam. Patricia’s moeder was erg gericht op uiterlijk, net als veel andere mensen in het Gooi.

Op een dag speelden Saskia op de zolder van het huis aan de Groene Gerritsweg, waar mijn slaapkamer was, en toen heb ik twee verhaaltjes geschreven, in een trance, in een heel volwassen handschrift. Die zijn op 24 november 1968 gepubliceerd in de landelijke krant de Volkskrant in de column ‘Zeg er ‘ns wat van’, van schrijver, journalist Nico Scheepmaker (1930-1990), met wie mijn moeder bevriend was:

XANDRA (11)

Als u mij mag geloven komen er alleen maar aardige boekjes uit, want ‘Jong gedaan’ (kinderwerk en beginnerswerk van 28 auteurs) van Querido (spreek uit Kerido) is erg aardig. We vinden er jeugdwerk met jeugdfoto’s in van auteurs, die daarmee dikwijls verraden ook in hun eerste probeersels al zichzelf te zijn geweest. In zijn inleiding vertelt Kossmann dat Goethe al op zijn zevende en Schiller op zijn tiende jaar begon te schrijven. In ‘Jong gedaan’ zijn enkele probeersels van twenners opgenomen, maar ook een aantal van waarlijke kinderen. Willem Brandt (12 jaar), Ineze van Dullemen (11), Hella Haassse (12), Alfred Kossmann (11), Reinald Kuipers (14), Marie-Sophie Nathasius (13), Helga Ruebsamen (12, Victor van Vriesland (12) en niet te vergeten Raoul Chapkis, die negen jaar oud een verhaal schreef dat alle kiemen van zijn schrijwijze in zich borg. Ik citeer even een fragment (dat gaat over encyclopedie):  

‘Ik ga er later een maken waar alles in staat. Dat je zoekt Kees de Jongen en je eigen naam en je leest alles over jezelf en de laatste zin van het stukje: zocht zijn eigen naam in encyclopedie op. Bij mijn naam: zocht zijn eigen naam in encyclopedie op die hij geschreven had, dus hij wist al wat er in stond.’ Enz. 

Zeer goed herkenbaar  zijn bijvoorbeeld ook Kossmann en Hella Haasse, kortom terugredenerend: kun je de schrijvers terugvinden in hun eerste geschriften. Zou het omgekeerde ook mogelijk zijn, vraag ik me af? Kan je uit wat een meisje van elf jaar nu schrijft, voorspellen of zij later zal uitgroeien tot een schrijfster en zo ja: tot wat voor schrijfster? Kort nadat ik ‘Jong gedaan’ had gelezen en terwijl ik bezig was aan de intrigerende science fiction-verhalen van Robert Sheckley (‘Van aardse smetten vrij’, een Zwart Beertje) stuitte ik op twee verhalen van Xandra Lammers, elf jaar. Zal zij over vijftien jaar nog schrijven? En wat dan? Science fiction-verhalen, Alice in Wonderland, in welke richting zal het gaan? 

Op 25 november 1983 kom ik daar, in deze rubriek, nog even op terug. Hier volgen die twee verhalen van Xandra.

DE ZON

Op de zon wonen helaas geen mensen, maar ik vertel hoe het er daar uitziet, misschien wonen er toch mensen, dat zal ik nog wel zien. Op de zon is alles prachtig, alles staat er in bloesem. Dat komt door de vele zonneschijn. Er groeien zulke bomen die tegen de zon kunnen. De mensen die er wonen heten zaligzalvers. Zij zijn allemaal goed van geweten door de vele toevoer van zon. Er zijn ook slechte mensen, maar die wonen aan het andere gedeelte van de zon, waar alles donker is. Als je over de zon heen zou rijden zou dat 200.000 jaar duren. Alles is zeer dicht bevolkt, behalve een paar plekken waar het de hele dag door vriest. 

Nu de bewoners. Zij lijken op stoelleuningen en zweven. Ze doen altijd hatelijk tegen elkaar, b.v. door elkaar zo te kwetsen dat hun hart verbrandt. Dit komt erg vaak voor bij mensen die klein zijn. Zij kunnen de zonneschijn helemaal niet verdragen. Het schijnt dat deze mensen heel vroeger op de aarde hebben gewoond. Helaas zou, als er nou een mens van de aarde zou komen wonen, de hele bevolking uitsterven. Eén man van de aarde zou 2 miljard in 2 seconden kunnen laten sterven. Er leven ook zaligzalvers in de vorm van levende dieren, b.v. in de vorm van een ezel of een koe. Deze zijn meestal intelligenter dan de stoelleuningen. De ezels en koeien zijn zo intelligent dat hun hoofd bijna uitpuilt van hersens. Scholen hebben ze niet, want dat is niet nodig bij dit soort mensen. Helaas heb je hier wel erg verschil tussen rijk en arm, maar dan in andere vorm, zoals de minder intelligente en intelligentere. 

De zaligzalvers zijn veel meer vooruit dan wij. Het IQ kan stijgen tot 199. De zon heeft onze planeet al lang ontdekt, maar de zaligzalvers durven er niet te komen, omdat ze daardoor allemaal zouden uitsterven. Dit is het dus over de bewoners van de planeet de zon.

DE DWERG

Het kleine mannetje liep voort op de kleine weg, eerst lopend, dan een klein beetje rennend, en dan hollend. Waarom? Daar liep zijn grootste vijand, het fotolijstje, achter hem aan. Hij keerde zich om, pakte zijn wandelstok en porde er mee in de grond. De grond spatte op als een spuwende vulkaan en opeens was de dwerg weg!

Hij pakte zijn wandelstok weer op en wandelde weer rustig verder. Zo gaat dat in het wonderlijke, hebzuchtige en fantastische land van Venus. De meest wonderlijke dingen zitten er achter elkaar aan. Dat komt (volgens mij) door de dampkring. Hij heeft iets in zijn lucht waardoor mensen, dieren en dingen het GROTE verschil van elkaar niet meer zien. Nu verder over de mensen die daar leven. 

Zie ook een voorbeeld van een klein en lief meisje, hetend Ponatie, die op zekere dag haar ochtendwandelingetje aan het maken was. De mensen die daar leven zijn allemaal even zelfstandig. Bijv. kinderen die nauwelijks 1 jaar zijn kunnen dus trouwen met een of andere vent van 104 jaar. De mensen op Venus zijn eigenlijk geen mensen, maar het is de romantiek. Niet dat ze romantisch zijn. Ze uiten zich op hun manier. Dus een vrouw van 77 jaar kan zich uiten als een vrouw van 21. Er zijn ook sommige mensen die dus wel de romantiek zelf zijn, die heten de normalen en dan heb je de mensen die bijna echte mensen zijn en die heten gekken. En de mensen die hun eigen weg gaan heten de tussenpersonen. 

Ik zeg niet dat de romantiek zelf de normalen heten, want zo ziet men het op Venus. Men heeft er geen koning, dus ook geen verschil tussen arm en rijk, de adel of het gewone volk. De dwerg was dus een soort gek en het fotolijstje een tussenpersoon. Ik moet nog een voorbeeld geven van de romantiek zelf en dat kan ik het best doen met het meisje van ongeveer 12 jaar, hetend Ponatie, die een konijn van 33 jaar ontmoet. Zij voelt zich vereerd en is erg verlegen, na een poosje hoort men dat zij zijn getrouwd. De liefdesscène gaat daar erg romantisch. De meeste mensen zijn dan erg verlegen. 

Dit was dan wat ik wou vertellen over de bewoners van Venus. Ik hoop dat jullie het leuk vonden. 

Hoofdstuk 3

Als beste van de school ging ik van OLS Blaricum naar het Nieuwe Lyceum, waar ik in de brugklas zat en nog steeds hoge cijfers haalde. Een negen voor Nederlands en een negen voor tekenen had ik op mijn paasrapport. Het was een heel grote school, een zogenaamde mammoetschool, volgens de Mammoetwet van 1968, die toen net van kracht was geworden. Alle kleine middelbare scholen fuseerden tot megascholen, zodat kinderen uit arme klassen zich aan de rijken konden optrekken. Alles ging in het begin van het brugjaar betrekkelijk goed, hoewel de overgang van de beschermde wereld van de OLS Blaricum naar de anonimiteit van deze mammoetschool groot was. Voor de paasvakantie werd ik ziek en was een tijdje thuis. Erna zou alles anders worden. Toen ik weer op school kwam, kreeg ik mijn eerste onvoldoende. Nooit eerder had ik er een gehad. Ik was hierdoor zo ontmoedigd dat ik niet meer naar school wilde, waarna mamma me van school haalde. De school zou niet goed zijn, wat betekende dat ik midden in het jaar thuis kwam te zitten. Mijn paasrapport was het laatste goede rapport van mijn middelbare schoolcarrière. Nadat mamma de rector van het Nieuw Lyceum een brief had geschreven, vond de schoolleiding het goed dat ik thuis bleef. Het moest allemaal kunnen in de jaren zeventig van de vorige eeuw.

In de zomervakantie moest ik worden bijgeschoold voor het toelatingsexamen voor de tweede klas van het gymnasium aan het Baarnsch Lyceum, in Baarn. Mamma had bedacht dat het gymnasium goed voor mij zou zijn. Ik kreeg wiskundeles van opa Euwe en Nederlands van professor Pauw, die ook in Buitenveldert woonde. Professor Pauw was erg onder de indruk van mijn Nederlands. Hij vond me heel begaafd. Dat vertelde opa Euwe mamma. Ik denk dat opa om die reden nooit heeft meegedaan aan de negatieve houding ten opzichte van mij, zoals mamma, mijn zussen, pappa Gideon en mijn vader die hadden. Dat besefte ik pas recent. Ook logeerde ik in die tijd bij opa en oma Lammers in Scheveningen, waar opa me in de andere vakken bijles gaf.

In augustus ging ik naar het Baarnsch Lyceum. Omdat mamma werkte, was ik voor mijn vervoer afhankelijk van het openbaar vervoer. Het was wel twee uur heen en weer met de bus, waarop je lang moest wachten. Dus reed ik vaak mee met de moeder van Fleur, die ook op het Baarnsch Lyceum zat. De moeder had erg de pik op mij. Ze zat me altijd naar beneden te halen. Ze was een typisch Gooise vrouw, met kort geknipt haar, parelketting en al.

Baarnsch Lyceum, vlak voor de sloop in 2010

Ik liep eens van school naar huis met Michael, de jongste van een gezin met alleen maar broers. Hij droeg een bril en werd altijd erg gepest door de anderen. Op een dag hadden Michael en ik de bus gemist. Hij was heel aardig. Een paar jaar later reed hij zijn auto na een feestje tegen een boom aan de ’s Gravelandseweg. Hij was op slag dood. Zijn oudere broer Glenn, die rond die tijd even mijn vriendje is geweest, zou op zijn tweeënzestigste zelfmoord plegen door zichzelf op te hangen. Naar verluidt was een van de redenen de dood van zijn jongere broer. Ook had zijn schoolcarrière gehaperd omdat zijn vader als gezagvoerder zelden thuis was. In 1978 overleed zijn vader, waarna zijn moeder er alleen voor kwam te staan. Glenn had denk ik het gevoel dat hij in het leven niets had bereikt. Hij had met zijn vrouw drie kinderen op de wereld gezet, van wie er twee zwaar gehandicapt waren. Zijn vrouw had hem verlaten. Hij woonde alleen op een woonboot in Kortenhoef, waar hij zichzelf van het leven beroofde.

Fleurs moeder vertrok vaak rücksichtslos als ik een paar minuten te laat was. Dan moest ik alsnog met de bus of bleef thuis. Er zat dan ook niets anders op dan een brommer te kopen, hoewel ik daarvoor veel te jong was. Met dit brommertje, dat ik zelf paars had geverfd, racete ik van huis naar school en vice versa. De vrouw van de kruidenier op de hoek van de Groene Gerritsweg en Torenlaan, klaagde tegen Toke dat ik altijd zo hard de bocht om scheurde.

Op school zag ik naast Helene. Ze was heel mooi, was aardig en kwam uit een heel goede familie. Haar moeder bracht en haalde haar met de auto naar en van school en in de weekends gingen zij en haar moeder shoppen in Parijs. Helenes vader was ambassadeur. Ze bewoonden een buitenplaats naast paleis Soestdijk, het woonvertrek van koningin Juliana, prins Bernard en hun kinderen.

Het landgoed had een lange oprijlaan die leidde naar een ronde plaats met een stenen trap naar het witgepleisterde landhuis. Onder de trap was de bediendeningang. Het hoofdhuis was van 1647. In de negentiende eeuw was er een groter huis aan vastgebouwd. Helene had haar kamer op de tweede verdieping, waar ik een keer bij haar heb gelogeerd. Met haar moeder dronken we thee in de woonkamer op de eerste verdieping met uitzicht op het park. Helene heeft me die dag het landgoed laten zien met de vijver, waarop in de winter werd geschaatst, en het theehuis. Er zwommen witte zwanen en er dreven waterlelies in de vijver, die omringd werd door eeuwenoude bomen. ’s Avonds dineerde ik met Helene, haar broer, haar moeder, die barones was, en haar vader in een grote keuken, in het souterrain, naast de hal. Haar vader vroeg me tijdens het eten naar mijn brommer en of ik daarvoor niet te jong was. Ik wist niet wat ik zou antwoorden. Ik schaamde me. Hij stelde grenzen die mijn moeder niet stelde. Ik voelde me niet op mijn plek. En zo ging het vaak bij vaders van vrienden of vriendinnen.

Het landgoed had een lange oprijlaan die leidde naar een ronde plaats met een stenen trap naar het witgepleisterde landhuis. Onder de trap was de bediendeningang. Het hoofdhuis was van 1647. In de negentiende eeuw was er een groter huis aan vastgebouwd. Helene had haar kamer op de tweede verdieping, waar ik een keer bij haar heb gelogeerd. Met haar moeder dronken we thee in de woonkamer op de eerste verdieping met uitzicht op het park. Helene heeft me die dag het landgoed laten zien met de vijver, waarop in de winter werd geschaatst, en het theehuis. Er zwommen witte zwanen en er dreven waterlelies in de vijver, die omringd werd door eeuwenoude bomen. ’s Avonds dineerde ik met Helene, haar broer, haar moeder, die barones was, en haar vader in een grote keuken, in het souterrain, naast de hal. Haar vader vroeg me tijdens het eten naar mijn brommer en of ik daarvoor niet te jong was. Ik wist niet wat ik zou antwoorden. Ik schaamde me. Hij stelde grenzen die mijn moeder niet stelde. Ik voelde me niet op mijn plek. En zo ging het vaak bij vaders van vrienden of vriendinnen.

Landgoed Pijnenburg (bron: Wikipedia)

Op school haalde ik alleen nog maar dikke onvoldoendes. Ik raakte erg ontmoedigd. Door al het heen en weer gereis en gebrek aan structuur thuis deed ik niets aan mijn huiswerk. Ik spiekte tijdens proefwerken vaak bij Helene, wat ze op een gegeven moment ergerlijk vond. Ik had ook nooit boterhammetjes bij me, zoals de andere kinderen. Ik bleef zitten en ging opnieuw van school.

Hoofdstuk 4  

Mijn nieuwe school was scholengemeenschap Laar en Berg, in Laren. Deze mammoetschool was gelegen aan de weg naar Hilversum, naast het katholieke kerkhof, tegenover een uitgestrekte heide. Ik kwam er in klas twee van het Atheneum. Mamma bracht ons vaak naar school en ik weet dat ik wel rebels was. Dan knoopte ik Esmés en mijn veters aan elkaar vast, zodat we de auto niet uit konden, waarna mamma ons weer naar huis bracht. Of we gingen met haar mee naar haar werk. Op school zat ik naast Patricia. Ik was populair, hoorde ik later van klasgenoot Jeroen. Hij en zijn vriend Ferdjan waren op slag verliefd op me geweest. Dat jaar ging ik wel over. Jeroen vertelde me dat ik vrijwel nooit op school was geweest. Als ik weer eens afwezig was bij tekenen, zette de docent een grote X op de lijst. Ik kan me de meewarige uitdrukking van de leraar Nederlands nog goed herinneren. Een mengsel van spijt en verwijt. Hij wilde me wel redden, maar kon het niet, las ik er uit.

De zomervakantie van 1971 gingen we naar Rapallo, Italië. Het was mijn laatste fijne vakantie. Ik werd gevraagd om te figureren in een film; zo van een pleintje geplukt. Naar later bleek, was het de Duitse speelfilm Versuchung im Sommerwind, een romantische komedie. Ik werd elke dag met een Jaguar opgehaald en we aten aan lange tafels. Een van de acteurs heette Peter Vogel (1937-1978). Hij was verliefd op mij, maar het was niet wederzijds. Een paar jaar geleden las ik op internet dat hij in een hotel zelfmoord had gepleegd. Een van de actrices was heel vriendelijk voor me. We wandelden veel en ze was altijd bijzonder complimenteus. Ik werd in die tijd gevraagd voor een lowbudgetfilm en te poseren voor een reclame.

Vakantie Rapallo, Italië, 1971

Later dat jaar raakte het aan tussen Michiel en mij. Michiel was de populairste jongen van het Gooi. Hij was lang, goed gebouwd, en aantrekkelijk, met zwart krullend haar. Hij was vijf jaar ouder dan ik en reed een Harley Davidson. In een juwelier in Laren stond ik eens achter hem. Dat weekend zag ik hem bij het Bonte Paerd, het lokale café, bij de Brink, waar in de weekends de welgestelde jeugd uit Laren en omgeving kwam. Er lag zand op de houten vloer en groepjes jongeren stonden te drinken en te praten, meestal over andere groepjes. Op een gegeven moment was ik het geroddel zo zat dat ik besloot er te vertrekken en ik ben er nooit meer teruggekeerd. Maar die avond zag ik Michiel, die me vroeg of ik met hem en zijn gezelschap naar een feest wilde meerijden. Die nacht raakte het aan tussen ons.

Michiel woonde met zijn moeder, zijn stiefvader Jan, broer Benc, zus Patricia en halfzusje Gwen aan de Boslaan in Blaricum. Ze bewoonden er een witte vrijstaande villa, met achter in de tuin een zwembad. De villa grensde aan de hei. Opzij was een zonneterras, waar zijn moeder wel zat te zonnen. Zij was huisvrouw, zoals de meeste moeders van mijn vriendinnetjes. Ze zag er altijd heel verzorgd en stijlvol uit. Ze voedde haar kinderen goed op. Toen Michiel een keer iets had gestolen, bracht ze hem voor straf naar het politiebureau. Michiels ouders waren gescheiden omdat zijn eigen vader onzakelijk was en hij het gezin niet had kunnen onderhouden. Ze bleef alleen met drie kinderen en hertrouwde met Jan. Hij was eigenaar van een bedrijf aan een Amsterdamse gracht, dat verzekeringen verzorgde voor vliegtuigen. Er waren altijd jongeren bij hen over de vloer, in het weekend. Niet zoals bij ons, dagelijks. Af en toe ging ik met de familie uit eten. Dan reden we met hoge snelheid in Jans dure auto naar het restaurant, waar er steevast werd geklaagd over het eten en de bediening, heel anders dan wanneer wij bij een restaurant aten. Als we klaar waren, raceten we in Jans auto weer terug naar Blaricum.

Villa aan Boslaan, Blaricum

Michiel sliep in een kamer boven de garage, waar ik een keer ben blijven slapen. Toen het pas aan was, dacht ik dat het beter was als we elkaar onder de lantaarn bij zijn huis zouden ontmoeten, omdat ik wist dat ik niet in zijn familie paste. Een beetje zoals Romeo en Julia van William Shakespeare. Michiel vertelde me dat hij voor de grap tegen zijn moeder had gezegd dat zijn nieuwe vriendinnetje (ik) de dochter was van een kolenboer. ‘Moet dat nou,’ had zijn moeder toen gezegd.

Als ik bij Michiel thuis was, werd ik door Michiels moeder opgevoed. Ook zijn zus Patricia wist alles van etiquette. De eerste keer dat ik bij hen at, aten we Zwitserse kaasfondue. In die tijd aten mensen vaak kaasfondue net als vleesfondue. Zijn moeder had het zelf gemaakt. Het kwam niet uit een pakje zoals bij ons. Telkens als ik mijn bestek half op de tafel tegen mijn bord aan legde, vroeg zijn moeder: ‘Zit je te roeien?’ Dan legde ik snel het bestek op mijn bord. Als je een slok van je glas wijn wilde nemen, depte je eerst je mond met een servet. Ik vond het niet erg dat ik werd verbeterd. Thuis ontbrak het aan opvoeding.

Michiel reed wel in de hardblauwe Volvo-sport van zijn moeder. Ik herinner me dat het had gesneeuwd en we ’s avonds over de Boslaan reden, waar de sneeuw onder de banden knerpte. Ik mocht van Michiel geen bruin dragen, want dat deed aan de Tweede Wereldoorlog denken. Michiel zat op kostschool in Engeland en ik wilde ook naar kostschool, om twee redenen. De eerste was dat ik ons huis wilde ontvluchten. Ik wist dat er niets van me terecht zou komen in een huishouden dat werd ‘bestierd’ door Toke. Verder wilde ik bij de familie van Michiel horen. Ik dacht dat ik dan door hen zou worden geaccepteerd.

Af en toe gingen we op bezoek bij Michiels echte vader, in Huizen (N-H), waar hij met zijn vriendin een appartement bewoonde. Hij was een vriendelijke man. Zijn jonge vriendin was verblindend mooi, een jongere versie van Michiels moeder, perfect verzorgd. Michiels vader reed een Alfa Romeo. Ik weet niet waarvan hij leefde. Hij wist zijn status hoog te houden, hoewel een flat in Huizen niet echt chique was in de ogen van de mensen in het Gooi. Status was en is daar erg belangrijk. Op een gegeven dag werd hij verlaten door zijn vriendin, die tijdens een vakantie in Ibiza verliefd was geworden op een man die jonger was dan Michiels vader. Later, toen het al uit was tussen Michiel en mij, hoorde ik dat Michiels vader zelfmoord had gepleegd.

Michiel zat voordat hij naar kostschool ging op de mavo en ik op het atheneum. Hij haalde zulke slechte cijfers dat hij van school ging. Elk jaar zei hij dat we samen met vakantie zouden gaan, in de zomer of de winter. En als het dan zo was, ging hij toch met zijn familie met vakantie. Elke keer was ik weer teleurgesteld. We kregen steeds vaker ruzie en ik wilde het uitmaken. Tijdens een zomervakantie naar Frankrijk, waar mamma een huis had gehuurd, is het uitgeraakt tussen ons. Michiel was met de motor vanaf zijn vakantieadres in één ruk naar ons gereden. Maar toen hij op ons adres was, liet ik hem links liggen, waarna hij terug naar zijn familie is gegaan. Iedereen was boos op mij: Took, mamma, tante Ina.

Later hoorde ik dat Michiel tijdens onze relatie vreemd was gegaan, onder anderen met Froukje, het beste vriendinnetje van zijn zus Patricia, met wie hij niet lang erna is getrouwd. Ze betrokken een huis in Laren in een nette maar geen dure wijk, dat Michiels stiefvader voor hen had gekocht. Ze kregen twee kinderen. Michiel ging op een booreiland werken, wat goed verdiende, en Froukje werd stewardess bij de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM). Eerder had ze een korte carrière bij televisie als assistente in een spelletjesshow. Toen ik een jaar of twee geleden vrienden van vroeger sprak, bleek dat het hele gezin naar de Verenigde Staten was geëmigreerd, waar Michiel failliet was gegaan, waarna ze naar Nederland waren teruggekeerd. Michiels moeder en stiefvader zijn uiteindelijk gescheiden. Zijn stiefvader had een affaire met zijn secretaresse gekregen, iets wat in het Gooi gebruikelijk is; dat je als vrouw voor een jongere versie wordt ingeruild.

Voormalige kostschool Préalpina, Zwitserland

Halverwege het schooljaar 1971-1972 ging ik naar kostschool Préalpina, in Zwitserland, waarvoor pappa zou betalen. Ik had zelf een school uitgezocht en thuis de papieren ontvangen. Eerst zouden mamma en ik komen kennismaken. De school lag aan het meer van Genève. Ik hoopte dat alles dan beter zou worden. Weg van de Groene Gerritsweg, waar er voor mijn gevoel niets van me terechtkwam. Ik reisde eerst alleen met het vliegtuig naar Brussel. Daar werd ik opgehaald door Michael, een Oostenrijkse vakantieliefde, die met zijn stiefvader, een ambassadeur, en moeder in Brussel woonde.  Die avond ging ik met zijn vrienden en hem naar een popconcert. Bij hem thuis kreeg ik cake van hem waar verdovende middelen in zaten, wat ik niet wist. Tijdens het popconcert kreeg ik fantasieën dat ik in het middelpunt van de belangstelling stond. Een dag later reisde ik per vliegtuig naar Genève, waar  Esmé  en mamma met de auto waren aangekomen. In Genève nam ik een taxi naar de kostschool. Weer terug in Laren, vertrok ik even erna ‘definitief’ naar kostschool. Ik had niet de indruk dat mamma, Took en Esmé er heel verdrietig om waren, eerder opgelucht.

Met vrienden de dag voordat ik naar kostschool ging Twee van hen, Glenn (bovenste rij, 1e van rechts) en Rene (onderste rij, midden) zouden zelfmoord plegen

In Genève was het een hard gelag. Ik kwam er op een grote zaal te liggen, met  heel veel bedden. Naast me lag een meisje uit Saoedi-Arabië, dat bedlegerig was en van wie niets uitging. Iedereen was veel rijker dan ik. Op de bovenste verdieping lagen de echt chique meisjes, op eigen kamers. De dienstmeisjes behandelden ons respectloos. We werden uitgescholden voor varkens als we iets van ondergoed lieten liggen.

Ik had gehoopt dat er discipline was, maar niets was minder waar. Het leek niemand ook maar iets uit te maken of je wel of niet op les verscheen. Wel leerde ik pijlsnel Frans spreken. Als ik een muziekles bijwoonde, ging ik om met de anderen te kunnen meedoen, steeds meer opscheppen over ons huis in Nederland. Op het laatst had ons eenvoudige twee-onder-een-kap-huis wel drie garages, een zwembad en was het in een mooie villa omgetoverd. De docente geloofde me denk ik niet, want ze wilde dat ik een foto van ons huis liet zien. Toen ik dat niet kon, viel ik door de mand.

Ik voelde me er ellendig en had veel heimwee. Ik wist dat er op deze manier nog minder van me zou terechtkomen dan thuis. Omdat de andere meisjes en ik ons eenzaam voelden, aten we veel taart. Iedereen werd er dik. Ook ik. Blijven was geen optie. Toen ik de eerstvolgende vakantie naar huis ging, pakte ik mijn koffer en ik wist dat ik niet meer zou terugkeren. Michiel was bij mijn thuiskomst not amused en vond dat mamma me had moeten terugsturen.

Die zomervakantie, vlak na mijn terugkomst in Nederland, had mamma een huis gehuurd, opnieuw in Rapallo, Italië. Het was een traumatische vakantie, waarna mijn leven heel anders zou worden. In Rapollo waren we met mamma, Ester, Esmé, tante Ina, mijn vriendinnetjes en ik. Er was aanloop van Michiel en andere vrienden. Ook pappa Han zou ons vanuit Nederland bezoeken. De dag dat hij aankwam, gingen pappa, Esmé en ik rond de tafel in de woonkamer zitten. Pappa Han haalde een spel tevoorschijn, zette het op voor twee personen, waarna hij alleen met Esmé ging spelen en allerlei plannetjes met haar maakte voor de komende tijd, zoals kerken bezoeken. Ik werd volkomen door hem genegeerd, alsof ik niet bestond. Eigenlijk hield mijn toekomst vanaf toen op; was mijn leven voorbij. Later vond ik in mamma’s nalatenschap een brief aan hem, waarin ze erg over Esmé opgaf en steen en been klaagde over mij. Ik zou verwend zijn. Mamma zat tijdens de eerdere zomervakantie naar Rapallo te klagen dat zo veel jongens mij leuk vonden en dat Esmé geen aandacht kreeg. In mijn gezicht, maar het beklag bij pappa Han, die ook mijn vader was, en niet alleen die van Esmé, deed ze achter mijn rug om. Ik wist van niets.

Tijdens de vakantie begon ik tegen pappa Han te rebelleren. Omdat we giechelden, werden we naar het terras gestuurd. In de keuken noemde hij me ‘verwend nest’, waaraan hij toevoegde: ‘Weet je wel tegen wie je het hebt, de wethouder van Amsterdam!’ Toen ik zei dat àls hij me verwend vond, hij me dan maar zelf had moeten opvoeden, was hij zo beledigd dat hij de volgende ochtend voor het ontbijt uit in een ruk terug naar Nederland is gereden.

Het is met mijn contact met pappa Han erna nooit meer echt goed gekomen, behalve een beetje aan het einde van zijn leven. Hij bleef me negeren in het bijzijn van Esmé. Dan zei hij: ‘Wat zegt ze?’, als ik wat zei. Alsof ik niet helemaal bij mijn hoofd was. Ook vergeleek hij me met zijn ongetrouwde tante met wie hij een slechte relatie had. Dan zei hij: ‘De genen hebben goed doorgewerkt.’ Hij kwam niet bij mij op bezoek toen ik op kamers ging wonen, en wel bij Esmé. Zij en ik werden een keer uitgenodigd voor een etentje in pappa’s en Carla’s nieuwe huis in Almere. Esmé liet het op het laatste moment afweten, waardoor ik alleen met een bus van Laren naar Almere en terug ben gereisd, om in de regen in een pas opgeleverde, duistere wijk naar pappa’s en Carla’s nieuwe huis te zoeken. Nadat ik eindelijk bij hen was aangekomen, was het eerste wat Carla tegen me zei: ‘Oh, is Esmé niet meegekomen? Ik had speciaal zalm voor haar gekocht!’ Ook werden Esme en ik een keer voor een kort verblijf op Schiermonnikoog uitgenodigd, waarbij Esmé het opnieuw vlak ervoor liet afweten. Ik weet nog dat ik een kamer had met een wc en douche op de gang, waarbij Carla opmerkte: ‘Ze hebben wel aan ons gedacht!’ Ook brachten Carla en Han me niet naar de boot voor de terugreis. Ik zat alleen in de bus naar de haven te huilen. Op het laatste moment zijn Carla en Han me toch komen uitzwaaien. Samen met een zus waren deze ervaringen draaglijker geweest.

Tijdens het huwelijk van Ester met Kees zei pappa me dat Esmé dan mooi leek, maar dat ik de liefste was van de twee en dat ik dat maar goed in mijn oren moest knopen. Hij stelde me op die manier voor aan Pieter Goemans (1925-2000), componist en schrijver van het nummer Aan de Amsterdamse grachten. Ik vond het fijn en gênant. Eerder had Esmé samen met Ester, die even ervoor de hoofdrol in Het Bittere Kruid, een verfilming van het gelijknamige boek van Marga Minco, had gespeeld, een interview gegeven aan het roddelblad Privé. Het interview was eigenlijk met Ester, maar Esmé was erbij komen zitten. Esmé had pappa Han in dat interview slecht afgeschilderd en gezegd dat zijn rijbewijs hem was ontnomen omdat hij te veel drank op had. Pappa was indertijd commissaris van de koningin in Flevoland. Het voorval had destijds het einde van zijn politieke carrière betekend. Dat interview had pappa zich erg aangetrokken, zo vertelde Carla, met wie P.H. na zijn scheiding van mamma was hertrouwd, me. Ook ik kwam er bekaaid af, want Esmé zei dat ze veel beter overweg kon met Ester dan met mij. Schrijver Leon de Winter, Esmé’s ex-vriendje, die toen tijdelijk aan de Groene Gerritsweg logeerde, probeerde me er nog voor te behoeden dat ik het zou lezen.

Na de vakantie in Rapallo, toen pappa mij als zijn dochter afwees, heeft mamma me naar een psychiater gestuurd. In de eetkeuken aan de Groene Gerritsweg zei ze dat ik iets moest doen aan ‘die haat tegen haar’. Ik haatte haar niet eens. Toch ben ik naar de psychiater gegaan. Wel hadden we veel ruzie, want onze karakters botsten. Esmé, die mamma ook naar een psychiater had gestuurd, is maar één keer gegaan. Ze was, naar zeggen van mijn moeder, te intelligent voor de psychiater. Ik kennelijk niet. Ik was gehoorzaam. Ik dacht dat het wel goed voor me zou zijn.

Hoofdstuk 5

Mijn moeder, Caroline, die inmiddels was opgeklommen tot hoofd educatieve afdeling bij de Nederlandse Televisie Stichting (NTS), de latere NOS, was professioneel bevriend geraakt met Sjef, kinderpsychiater. Hij werkte als deskundige mee aan haar programma, een pedagogische serie op de publieke omroep. Ze vertelde ons, nadat hun vriendschap was bekoeld, dat hij het was geweest die haar op het verkeerde pad had gebracht; hij zou haar hebben gezegd dat ze geen grenzen aan haar kinderen moest stellen, terwijl hij dat zelf wel had gedaan. De psychiater die hij voor mij had uitgezocht, was juffrouw Geerts. Ze had haar praktijk aan de Koninginneweg in Amsterdam. In die tijd gingen we vrijwel dagelijks op kosten van de NTS uit eten. Toen mamma tijdens haar werktijd een studie psychologie volgde, is ze door de leiding van de NTS met vervroegd pensioen (VUT) gestuurd.  Dat vond ze een blamage, maar zoals zij zich gedroeg, kenmerkte het gebrek aan normbesef van de jaren zeventig van de vorige eeuw.

Patricia, een vriendin, en ik rond 1973 aan de Groene Gerritsweg, Laren (N-H) (foto Patricia Robson)

Mijn moeder, Caroline, die inmiddels was opgeklommen tot hoofd educatieve afdeling bij de Nederlandse Televisie Stichting (NTS), de latere NOS, was professioneel bevriend geraakt met Sjef, kinderpsychiater. Hij werkte als deskundige mee aan haar programma, een pedagogische serie op de publieke omroep. Ze vertelde ons, nadat hun vriendschap was bekoeld, dat hij het was geweest die haar op het verkeerde pad had gebracht; hij zou haar hebben gezegd dat ze geen grenzen aan haar kinderen moest stellen, terwijl hij dat zelf wel had gedaan. De psychiater die hij voor mij had uitgezocht, was juffrouw Geerts. Ze had haar praktijk aan de Koninginneweg in Amsterdam. In die tijd gingen we vrijwel dagelijks op kosten van de NTS uit eten. Toen mamma tijdens haar werktijd een studie psychologie volgde, is ze door de leiding van de NTS met vervroegd pensioen (VUT) gestuurd.  Dat vond ze een blamage, maar zoals zij zich gedroeg, kenmerkte het gebrek aan normbesef van de jaren zeventig van de vorige eeuw.

Ik was in mijn idee geestelijk volstrekt gezond, maar werkte mee met mamma. Ik ging één keer in de week bij juffrouw Geerts in psychotherapie. Dan reisde ik met de trein en de tram heen en weer van Laren naar Amsterdam. Het was vaak midden op de dag. Ze had een groot donker huis aan de Koninginneweg, met haar praktijk op de begane grond, op het noorden, een kamer waar de zon nooit scheen. Ze zat aan de ene kant van het bureau met een Perzisch tapijt erop. Aan de andere kant zat ik en dan moest ik van haar vertellen over vroeger. Ze was een echte psychiater, een psychoanalytica. De eerste keer dat ik bij haar vandaan kwam en thuis was, had ik het idee dat ik alles had losgelaten, alsof ik niet meer normaal functioneerde. Ik begon bovendien in een sociaal isolement te raken, omdat mijn leven ineens zo anders was dan dat van mijn vrienden. Ook begon ik me terug te trekken, omdat er in de eetkeuken van de Groene Gerritsweg 15A wel een afzeiksfeertje hing, waarbij mijn moeder me op de hak nam naar mijn vrienden toe.

Koninginneweg, Amsterdam

Ik moest over mijn dromen vertellen en die ging juffrouw Geerts dan analyseren. Het ging steeds slechter met me. Ik kwam vaak te laat bij haar, maar bleef gaan. Ik wilde me over haar niet beklagen, want dat vond ik niet loyaal jegens haar. Ik ging ieder jaar naar een andere school, omdat ik op geen van de scholen nog kon aarden. Een vriendje had ik niet meer, want ik begon mezelf te verwaarlozen. Ik droeg alleen nog maar tweedehandsjes van mamma of mijn zussen. Mamma’s aandacht ging zoals mijn hele leven tot dan toe alleen maar naar Esmé uit. Ester had haar eigen vader, wier oogappeltje ze was. Ik deed er niet toe. Eerder had ik me nog kunnen onttrekken aan thuis, omdat ik dan naar vriendinnetjes ging, maar vanaf die therapie deed ik dat niet meer. Ik begon me te richten op mijn moeder en zussen, die ik tot dan toe was ontvlucht. Maar de ‘liefde’ was niet wederzijds. Ik begon mijn vrienden langzaam maar zeker te verliezen. Af en toe ging ik naar huiswerkles. Dan zat in een Larense donkere vooroorlogse villa bij twee vrouwen, van wie de kinderen moesten vasten uit solidariteit met de arme kinderen uit Biafra.

Vaak zat ik midden op de dag in de woonkamer en dan keek ik naar een elektriciteitssnoertje dat uit het plafond kwam. Mamma was druk met werk, Esmé en Ester hadden een leven, maar ik was in een zwart gat beland. Ik voelde me dood- en doodeenzaam en raakte steeds meer de greep op mijn leven kwijt. Het was heel beangstigend. Ik leek de neergang zelf niet te kunnen stoppen. Af en toe verwonderde oma Euwe zich erover dat het zo slecht met me ging. Dat ik altijd zo levendig was geweest. Ze was de enige die mijn toestand wat leek uit te maken. De anderen liet het volkomen koud.

Als mamma in het dorp in een boetiek was, liet ze de meisjes die er werkten trots een foto van Esmé en Ester zien, haar dochters. Toen ik eens vroeg waarom ze geen foto van mij bij zich had om te laten zien, antwoordde ze dat er van mij geen goede foto’s waren.

Ik dacht op een gegeven moment echt dat ik onaantrekkelijk was. Niemand leek om me te geven. Ik las maatschappijkritische boeken, zoals Ni Marx ni Jésus, van Jean Francois Revel, en was altijd aan het denken. En ik vluchtte in pianospel. Er was geen docent die zich om me bekommerde, alleen al omdat ik het op school niet langer dan een paar weken volhield.

De psychiater had het idee geopperd dat ik bij mijn vader in Amsterdam zou gaan wonen, wat ik heb gedaan. Ik kreeg het zolderkamertje, in de nok van hun grachtenpand, aan de Leidsegracht. Ik stond veel in de keuken met zijn nieuwe vrouw, Carla, de afwas te doen. Een vaatwasser hadden ze gek genoeg niet. Pappa en Carla werkten hele dagen. Zij was productiemedewerker van het succesprogramma van de tv-persoonlijkheid Mies Bouwman bij de Vereniging van Vara Omroep Amateurs (VARA). Mijn vader was wethouder van Amsterdam, onder burgemeester Polak, voor de PvdA. Het was de tijd van de metrorellen in de Nieuwmarkt, waarbij mijn vader een cruciale rol speelde. Als gevolg hiervan heeft hij zijn wethouderschap voortijdig moeten opgeven voor een burgemeesterschap in de nieuwe provincie Flevoland, wat wel als een verbanning werd gezien.

Het eerste jaar ging ik naar een particuliere school, een mavo, waar ik het eindexamen heb behaald. Ik zou doorstromen naar het atheneum, maar het jaar erna ging de school failliet. Ik was verliefd geworden op de docent maatschappijleer, een rechtenstudent. Een keer heeft hij op uitnodiging van mij aan de Leidsegracht gegeten, in het souterrain, waar de keuken was. Ik kookte die avond asperges voor hem. Ook zag ik hem eens bij zijn stamcafé Hoppe, aan het Spui. Die avond was ook het vriendje van mijn moeder daar, de politiek journalist Kees, die me in het bijzijn van Charles ongelooflijk begon af te zeiken. Ik wist niet waar ik blijven moest. Ik wilde wel dood. Ik had hem tot dan toe volledig vertrouwd.

Leidsegracht 25, Amsterdam (bron Wikipedia)

Hoofdstuk 6

Nadat de particuliere school failliet was gegaan, zou ik naar een avondschool in Amsterdam, wat ik een paar keer heb gedaan. Maar ik kon weer niet aarden. Er was ook niemand die vroeg hoe het op school was geweest. Mijn vader zag ik nauwelijks en met Carla had ik verder geen contact. Intussen was ik wel weer verliefd geworden. Dit keer op Job. In plaats van naar school ging ik naar Job en fietste via de Blauwbrug naar zijn huis, een groot oud pand aan de Amstel, naast de Waterlooplein-markt, dat op de nominatie stond om te worden gesloopt. Het zou plaats moeten maken voor de nieuwe Stopera, iets waar hij zich fel tegen verzette. Job studeerde geschiedenis en theaterwetenschappen. Hij was erg ambitieus, kwam uit Brabant en dacht dat hij het in Amsterdam als toneelschrijver echt zou gaan maken. Hij droeg strakke broeken met laarzen eroverheen, als een soort edelman, en was groot fan van Bertold Brecht, die in die tijd heel populair was. Job had grootse plannen met het Willem Breuker kollectief, maar de liefde was niet wederzijds. Hij werd door Willem Breuker bedrogen en was teleurgesteld. Ik keek erg tegen Job op. Hij kende geen onzekerheid zoals ik. Ik wilde op hem lijken.

In de keuken aan de Leidsegracht zat ik wel te tekenen. De werkelijkheid met fantasiedingen. Een keer zei Carla dat het een goed idee was als ik naar de kunstacademie zou gaan, net als haar zus, die kunstschilder was. Misschien was het goed voor me geweest, maar ik nam het niet serieus. Veel vertrouwen in volwassenen had ik niet meer. Ik luisterde niet naar hen.

Op een gegeven dag had Carla bedacht dat ik bij haar bejaarde vader, Coen, een kamer kon bewonen. Dan hoefde ik geen huur te betalen en zou ik als tegenprestatie voor hem koken. De kamer was in een groot grachtenpand aan de Keizersgracht om de hoek van de Leidsegracht. Carla’s vader had carrière gemaakt, onder andere bij de PvdA. Ik kreeg een kamertje aan de achterzijde van het pand, op het noorden, met een eenpersoonsbed en uitzicht op een kantoor. Carla’s vader had een huishoudster van middelbare leeftijd. Job had me al gezegd dat hij het een slecht plan vond. Mijn moeder was totaal niet betrokken. Ze heeft het kamertje niet gezien behalve de keer dat ze me er kwam weghalen.

De eerste kookbeurt bij Carla’s vader had ik in de kleine keuken een diner met witlof voor hem gemaakt. Carla’s vader en ik aten aan een grote tafel in de woonkamer met een hoog plafond, die op de eerste verdieping was gelegen, met uitzicht op de gracht. De dag hierna kreeg ik een standje van Carla’s vader dat ik te veel blad van het witlof had weggegooid. De huishoudster had in de afvalbak in de keuken gekeken en dit aan Carla’s vader doorgegeven.

Diezelfde week werd ik door een vriend, Erik, uitgenodigd om een paar dagen mee naar hun buitenhuis bij Parijs te gaan. Ik had een smoes bedacht dat ik andere verplichtingen had en niet voor Carla’s vader kon koken. Erik en ik zaten nog niet in de trein naar Parijs of ik kwam Carla tegen. Ik zat er zonder paspoort in de hoop dat ik niet door de douane, die er indertijd nog was, zou worden gecontroleerd. Mijn paspoort lag aan de Groene Gerritsweg. Toen Carla dat thuis aan mijn vader vertelde, ontplofte hij. Zijn dochter zou hem in diskrediet kunnen brengen. Als ik werd gepakt, zou zijn politieke carrière gevaar lopen. Aan het hele avontuur aan de Keizersgracht kwam een definitief einde na een pikant voorval met Carla’s vader. Nadat ik dit voorval telefonisch aan mijn moeder had doorgegeven, heeft mamma het direct aan Han en Carla verteld, waarna pappa opnieuw in grote woede ontvlamde. Het was duidelijk dat ik niet kon blijven. Ik was negentien en mamma, die waarschijnlijk had gedacht dat ze van me af was, kwam me met tegenzin met de auto ophalen. Ze baalde dat ik weer thuiskwam. Zoveel was wel duidelijk.

Ik heb mijn vader al met al één keer gesproken terwijl ik aan de Leidsegracht woonde. Af en toe keken we wel met ons drieën tv, in de woonkamer, en dan at hij zo een hele doos bonbons in zijn eentje op. We keken alleen westerns. Er werd verder geen woord gewisseld. Eens kwam hij naar de keuken en vroeg me of ik een gin tonic voor hem wilde maken. Dat was het enige wat hij tijdens mijn verblijf aan de Leidsegracht tegen me heeft gezegd; waarvan de psychiater had bedacht dat dit goed voor mijn ‘band’ met hem zou zijn.

Ik weet nog dat ik angstig was en op een gegeven moment de straat niet op durfde als ik er niet perfect uitzag. Dan stond ik wel een uur voor de spiegel. Het kenmerkte mijn eenzaamheid. Het was oktober 1976 en er was een moord aan Spui 13 gepleegd, vlakbij ons huis aan de Leidsegracht. Een paar afgewezen leden van de Hells Angels hadden een man en vrouw op gruwelijke wijze vermoord, zonder enig motief, uit moordzucht. De kranten stonden er vol van. Toen ik die week alleen moest slapen – Carla en Han waren elders – heb ik Job gebeld of hij wilde komen, omdat ik bang was. Hij reageerde wat geërgerd en zei dat hij er geen zin in had.

Ik was na het mislukken van het avontuur aan de Keizersgracht weer terug bij mijn moeder aan de Groene Gerritsweg. Je zult je wel afvragen waarom ik geen einde aan mijn leven maakte. Een keer heb ik een poging gedaan. Ik was wel wanhopig. Toch bleef ik denk ik liever doormodderen dan dat ik zelf een punt achter mijn leven zette. Noem het zwakte. Ik denk dat ik niet durfde. Zo ging ik mijn volwassen leven in. Het werd nooit meer wat het geweest was voordat mijn moeder me van school haalde en me in psychotherapie stopte. Ik maakte veel verkeerde keuzen, met name met vriendjes. Ik had niets om trots op te zijn als ik naar mijn jeugd keek. Ik verdween in eenzaamheid. Ik wist niet waar ik goed in was, ik wist niet wat ik wilde. Ik was door het gebrek aan aandacht en liefde alle focus kwijtgeraakt. Ik had elke richting verloren. Ik was een verloren ziel. Het enige waaraan ik me vasthield waren mijn piano en luisteren naar muziek. Ik ging nauwelijks naar school. Ik was negentien en had nog steeds mijn eindexamen niet behaald. Ik was in een isolement beland. In de keuken aan de Groene Gerritsweg heb ik in die tijd een tekening van Ester gemaakt. Later zei een bekend kunstschilder, het toenmalige vriendje van Esmé, bij het zien ervan dat ik talent had.

Pappa Han, Esmé en ik rond 1976, bij restaurant La Provence, Laren (N-H)

De enige die wel om me leek te geven was mijn pianoleraar, Ludwig. Op mijn twintigste wilde ik naar het conservatorium. Met zelfstudie dacht ik dat ik het toelatingsexamen zou halen. Het werd een fiasco, vooral de toonladders. Aan techniek ontbrak het me ten ene male. Ik dacht dat ik er met mijn talent wel zou komen. Het schetste mijn gebrek aan werkelijkheidszin. Ik was in tranen. Het jaar erna zou ik opnieuw een poging wagen. Mij werd door mensen van het conservatorium een docent geadviseerd, die in Blaricum een vrijstaande villa bewoonde, aan de hei. Hij was getrouwd met een dochter van de kunstschilder Bart van der Leck (1876-1958), van wie zij het huis had geërfd. De villa had een atelier op het noorden, waar de kunstschilder zijn werkkamer had gehad. Ludwig had een zwarte vleugel in een aangebouwde kamer opzij van het huis, waar hij pianoles gaf. Veelal aan jonge vrouwen zoals ik. Hij was veertig jaar ouder dan ik. Zijn vrouw was van dezelfde leeftijd. Ze droeg het haar in een knot, was heel bescheiden. Toen mamma en ik als kennismaking bij Ludwig waren, dronken we thee op het terras naast het huis met zicht op de weide aan de overzijde van de weg. Het was die dag mooi weer en ik droeg de zonnebril die ik eerder die dag bij een drogist had gekocht. Hij was direct dol op mij, zo vertelde hij me later. Ik denk dat ik hem aan Lolita van de gelijknamige roman van Vladimir Nabokov deed denken.

Het waren de jaren zeventig van de vorige eeuw. De hele #MeToo-beweging zou pas veertig jaar nadien ontstaan. Als docent kon je nog onbekommerd relaties aanknopen met je leerlingen, wat Ludwig dan ook gretig deed. Hij was een bijzonder geile man. Wel heeft hij netjes gewacht tot ik meerderjarig was, in die tijd met eenentwintig.  Ik werd verliefd op Ludwig omdat hij de enige was die zich wat van me aantrok. In die jaren ging het steeds minder goed met me, maar hij bleef trouw aan zoals hij me had leren kennen toen het nog betrekkelijk goed met me ging. Als ik wel naast hem in de auto zat, zei hij dat ik binnen de kortste keren in een diep depressieve stemming verzonk. Ik denk dat het mensen afstootte. In brieven van mijn moeder las ik nadien dat hij het met haar vaak over mij had en dat ze me afviel, maar dat hij mij verdedigde. Op zijn manier hield hij denk ik van mij. Vanaf mijn eenentwintigste heb ik een jaar of vier een seksuele relatie met hem gehad, waarvan zijn vrouw niets wist. Ik voelde me niet schuldig. Zo had hij relaties met veel van zijn leerlingen, wist hij me met enige trots te vertellen. Soms bracht ik hem een bezoek wanneer zijn vrouw niet thuis was.

Later toen zijn vrouw was overleden, zaten we in rotan stoelen bij de open haard, in de woonkamer. De inrichting was bescheiden. Het raam bood zicht op de weide aan de overzijde van de straat. Aan de wanden hingen schilderijen van zijn schoonvader Bart van der Leck. Hij leefde in die tijd van een klein pensioen en vertelde me dat hij eigenlijk te arm was om er te wonen; dat hij wel een financieel adviseur langs had, die hem dan zei dat als hij een van de werken van Van der Leck zou verkopen hij op de Bahama’s zou kunnen zitten. Dat vond Ludwig zo beneden alle peil.

Intussen had mijn moeder voor me bedacht dat ik misschien de verpleging in kon. Dan zou ik in de nieuwe Bijlmermeer kunnen wonen. Ik weet nog dat ik wat onleesbare sollicitatiebrieven heb gestuurd naar het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam. Mijn handschrift was intussen een puinhoop. Ook zijn mamma en ik gaan kijken naar flats in de Bijlmermeer, die toen net waren opgeleverd. Het was een ongelukkige tijd. Ik was nog steeds bij juffrouw Geerts in therapie. Het was moeilijk er een punt achter te zetten, omdat het zo slecht met me ging. Vaak kwam ik te laat en ze beschuldigde me er op een gegeven moment van dat ik het hoog in mijn bol had, omdat ik kleindochter was van schaakgrootmeester Euwe, en om die reden niet op tijd was. Maar vanaf het begin zag ik het nut van therapie niet. Ik deed het om mee te werken aan mamma’s plan met mij. Wat ze niet bleek te hebben. Behalve dat ze vermoedelijk dacht dat ik haar dan niet meer tot last zou zijn. Ik was als puber vrij rebels. Pas op mijn tweeëntwintigste heb ik mijn eindexamen atheneum behaald.

Hoofdstuk 7

Na het fiasco van het toelatingsexamen voor het conservatorium ging ik wonen in een soort commune van mensen uit Amsterdam. Het was een idee van Henri, die nog steeds de deur bij mamma platliep. Er waren al wat akkefietjes met hem geweest. Hij was verdachte van diefstal en hiervoor aangehouden. Bij hem thuis waren waardevolle zaken van vriendinnen van hem, onder wie van mamma, aangetroffen. Het bleek dat hij kleptomaan was. Als hij zich hechtte aan mensen, moest hij eenvoudigweg wat van ze hebben. Bij ons thuis had hij om die reden ook huisgehouden. Van mij had hij bijvoorbeeld een gouden ketting gestolen.

Henri’s kennis was Mary, een alleenstaande moeder met een dochter, die met de mensen uit Amsterdam een leegstaande villa bewoonde aan de Herdershoeve, Laren, die zou worden gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouwhuizen. Het huis uit de jaren dertig van de vorige eeuw bestond uit verschillende vleugels rond een tuin. Er waren ook wat hoog opgeleide idealisten bij, die helemaal selfsupporting wilden zijn, met een moestuin, waar ze hun eigen groenten verbouwden.

Herdershoeve, Laren (N-H)

Mary bracht haar dochter dagelijks naar de Kees Boekeschool, in Bilthoven, waar ik het dat jaar wederom zou proberen. Tussen Mary en mij klikte het niet. Ze vertrok vaak zonder mij. Ze mocht me om de een of andere duistere reden niet. Op de Kees Boekeschool was ik opnieuw in de eindexamenklas geplaatst en ik kwam in een hechte groep van leerlingen die al jaren met elkaar in klas hadden gezeten. Ik voelde me een buitenstaander, net als het jaar ervoor toen ik in de eindexamenklas van het Nieuw Lyceum kwam te zitten, waar ik evenmin kon aarden. Ook met de Kees Boekeschool mislukte het helaas.

Een van de andere bewoners van de ‘commune’ was Herman Koch (1953), die zich met een vriend in Laren wilde afzonderen om te kunnen schrijven. Later is hij succesvol schrijver van internationale bestsellers geworden, waaronder Het diner. Ik belandde vrijwel de eerste nacht in bed met zijn vriend, van wie ik de naam niet meer weet. Zo eenvoudig was dat voor mij in die tijd. Toen het huis moest worden ontruimd, ben ik met Carla, een kunstenares, die de Rietveld-academie had gedaan, en haar vriend Rogier, verhuisd naar hun appartement aan de Kattenburgergracht, Amsterdam, een voormalige brandweerkazerne, die tot sociale huurappartementen was verbouwd. Haar vriend Rogier was jazzmuzikant en hun zoontje heette Mingus. Hij was vernoemd naar de muzikant Charles Mingus. Ik kreeg een kamer wederom in de nok van het huis. Mijn piano werd meeverhuisd en kwam er ook te staan. Ik sliep onder het dak in een breed bed.

Voormalige brandweerkazerne Kattenburgergracht, Amsterdam

Carla maakte mooie werken in aquarel voor de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR), die toen nog bestond en in 1987 werd afgeschaft. Je moest dan elke week een werk maken, waarvoor je een bedrag ontving en je als beeldend kunstenaar een inkomen kon genereren, wat je anders niet was gelukt. De bewuste werken verdwenen vervolgens in een kelder van een gebouw van de rijksoverheid. Carla had kort blond haar en was slank. Ze domineerde me zoals de meeste andere mensen. Ik zat dag in dag uit aan de eettafel in de woonkamer met haar te praten over haar psychische problemen, iets wat hip was in die tijd. Dan bleef ze me maar aankijken met die blauwe ogen van haar. Ik kon nauwelijks van haar loskomen. Het was eenrichtingverkeer tussen ons. Als tegenprestatie voor het bewonen van de kamer moest ik oppassen op hun baby Mingus, wat ik trouw deed. Ik was bepaald niet uithuizig. Ze stelde me een keer voor om met en haar en Rogier het bed te delen, wat ik gelukkig niet heb gedaan. Wel had ze vaak zwarte, Amerikaanse jazzmusici bij haar te logeren en met een of twee van hen afzonderlijk heb ik het bed gedeeld. Voor hen was er ook geen alternatief, want mijn kamer was de enige logeerkamer. Ik weet niet of ze er geld voor ontving. Zo diep was ik gevallen.

Ik was verder als huisgenoot getuige van de vele ruzies tussen haar en haar vriend, waarna ze eens met mij met veel drama de dag erna met een blauw oog de Mattheus Passion van J.S. Bach, in de kerk van Naarden, bezocht.  De climax was op een oudejaarsavond, waarbij haar vriend al haar foto’s had verscheurd. Er werd geschreeuwd en er gingen meubels door de kamer, waarna ik midden in de nacht een taxi naar Laren heb genomen vanaf een plein aan de overkant van de Kattenburgergracht. In de woonkamer aan de Groene Gerritsweg heb ik verder alleen op de bank gelegen. Mamma, Esmé en Ester waren bij vrienden. Het kenmerkte mijn eenzaamheid.

Intussen had ik Karel Duister (hoe toepasselijk) ontmoet in de jazz-scene van Carla en Rogier, in het BIMHUIS, dat destijds aan de Oude Schans, Amsterdam, gevestigd was. Karel was net als Carla beeldend kunstenaar. Hij had de Academie voor Beeldende Kunsten gedaan en maakte litho’s. Hij was goed gebouwd en niet onknap. Hij was heel origineel en zeker. Hij droomde eens dat hij Jezus Christus was. Ik keek op tegen iedereen die niet onzeker was als ik. Hij droeg een bril met dikke glazen en keek me die avond aan als een konijn gevangen in de koplamp van een aanstormende auto. Ik had met hem te doen. Tegen Carla had hij gezegd dat het water hem uit de mond liep bij het zien van mij. Op een keer kwam hij me bezoeken bij Carla en Rogier. Hij gaf me toen een zoen aan de tafel in de woonkamer. Dezelfde avond heb ik het uitgemaakt, omdat ik hem vreemd vond. Als smoes had ik bedacht dat ik in therapie was en een relatie er niet bij kon hebben. Maar dat accepteerde hij niet en hij bleef me achtervolgen tot ik weer zwichtte. Typisch ik. Onze verhouding heeft al met al wel vier jaar geduurd. We hebben niet samengewoond. Hij was heel slecht voor me, met name mijn gevoel van eigenwaarde daalde tot het nulpunt in die tijd. Maar ik kon niet van hem loskomen, omdat hij steeds weer contact met me zocht. Op den duur werd ik van de weeromstuit zo onaantrekkelijk dat hij het met mij heeft uitgemaakt. Eindelijk was ik van hem verlost.

Karel leefde van de bijstand, omdat hij geen gebruik wilde maken van de BKR. Hij kon niet leven van zijn kunst en raakte steeds meer in een isolement. Op zijn negenendertigste heeft hij zelfmoord gepleegd. Ook ik leek in de tijd dat ik bij Carla en Rogier een kamer bewoonde, verloren voor de mensheid. Ik beschreef zwarte schriften, waarbij ik achterin het schrift begon, in een onleesbaar handschrift (schrijven kon ik niet meer, nadat tante Ina, mamma’s beste vriendin, onze handschriften op veel te jonge leeftijd had geanalyseerd). Ik verkeerde in duisternis en ik denk dat veel mensen me hadden opgegeven. Mamma noemde me in die tijd een dik wit onaantrekkelijk wezen. Hoe kon ik denken dat mannen nog iets in me zagen? Ik was nog steeds in psychoanalyse bij juffrouw Geerts. Dat en mijn pianoles waren mijn enige houvast. Bezoek kreeg ik nauwelijks. Ik herinner me een bezoek van Job, die het vreemd vond dat ik pianospeelde met de radio aan. Alleen oma en opa Euwe kwamen me een keer bezoeken. Mamma noch mijn zussen zag ik er. Laat staan mijn vader. Met hem had ik verder geen contact, behalve dat ik af en toe met hem afsprak in een of andere kerk in het land om voor hem blaadjes om te slaan als hij het orgel bespeelde. Dan reed ik er met de bus heen en stond ik in de regen bij een verlaten kerk, waar hij niet kwam opdagen, omdat hij de afspraak vergeten was. Mobiele telefoon had je nog niet in die tijd. Bij de uitvoering in de kerk mocht een ander meisje de blaadjes omslaan, want zij was in zijn ogen arm en zielig anders dan ik. Hij was van de Partij van de Arbeid en socialist. Ik was kennelijk in zijn politieke ogen een verwend en weerbaar Goois meisje. Hij kende dit meisje van Ossenzijl, waar hij een boerderij bezat aan een pad bij het water en elk weekend met zijn vrouw Carla verpoosde. Vrienden van hen, onder wie politiek tekenaar Rob Opland (1928-2001), hadden ook allemaal een huisje aan dat pad. De meesten verbleven er permanent.

Esmé had intussen via een advertentie een optie op twee kamers in Amsterdam, een aan het Singel en een aan de Weteringdwarsstraat. Omdat ik niet terug wilde naar Carla en Rogier zou ik de kamer aan het Singel krijgen. Ik had al lang een afspraak met vriend Erik dat we zouden gaan samenwonen. Maar Esmé en Erik, van wie ik dacht dat hij mijn vriend was, gingen samenwonen aan de Weteringdwarsstraat. Dat was in de tuin van de Groene Gerritsweg zonder mij door mamma, Esmé en Erik bedisseld, zo wist Esmé me veel later te vertellen. Ik wist van niets. Weer herinner ik me de triomf die mamma uitstraalde toen ze mij samen met Erik en Esmé naar het appartement aan het Singel verhuisde. Eindelijk was ze van me verlost. Na afloop gingen we uit eten bij een Italiaans restaurant aan het Singel. Opgeruimd staat netjes, dat straalden ze uit. Esmé was al snel uitgekeken op het samenwonen met Erik. Ze klaagde dat hij wilde weten hoe laat ze thuiskwam en dat hij met zijn voeten op de tafel zat als hij tv keek. Na een week of wat hield ze het voor gezien.

Singel 494, met hijskraan, Amsterdam

Mijn kamer lag aan de bloemenmarkt, met heel veel leven. Maar ik voelde me er doodeenzaam. Mede in de wetenschap dat mijn zus Esmé en vriend Erik het samen gezellig hadden, van wie ik verder niets hoorde. Wel vertelde Erik dat hij me zag lopen en dat ik er verloren uitzag. Ik voelde me ook verschrikkelijk. Elke keer verloor ik mijn sleutels. Mijn verhuurder en Karel hadden bedacht dat ik een touwtje met mijn sleutels om mijn hals kon dragen. Ik liep eenzaam als een soort dakloze door de stad, met mijn gezicht naar de grond. Ik was al die vreemde mensen niet gewend en was bang. Ik kon niet voor mezelf zorgen en maakte dingen voor mezelf zoals zoetzure mosselen uit een potje met knäckebröd. Ook at ik ’s avonds laat hele broden in mijn eentje, uit eenzaamheid. De enige die me bezocht was Karel. Af en toe kreeg ik bezoek van mannen, onder wie de journalist Joop, een vriend van mijn moeder, die al vanaf mijn jeugd op me verliefd was. Mijn moeder was na haar echtscheiding met Han bevriend geraakt met journalist Ageeth, die later met Joop ging samenwonen. Samen werkten Joop en Ageeth voor een heel links weekblad met een duidelijke PvdA-signatuur. Iedereen kende elkaar in die circle; de gezinnen van de redactie en bevriende journalisten, zoals mamma en wij, vierden verjaardagen samen.

Joop vroeg me een keer mee uit eten, wat ik fijn vond. Ik had nooit geld en hij betaalde voor me. Ik weet nog dat hij wat geërgerd was, waarna ik me opgelaten voelde. Wel ging ik weer naar school, deze keer naar het Knorringa Lyceum, een avondschool. Ik kwam er in de eindexamenklas. Veel van het Nederlands dat ik op de lagere school had geleerd, was ik kwijtgeraakt. Ik haalde er lage cijfers voor, terwijl  Nederlands voordat mamma mij in de brugklas van school haalde mijn beste vak was geweest. Eén avond in de week reisde ik met de tram naar de rivierenbuurt, waar de school gevestigd was, bij de Amstelkade. Ik verwaarloosde mezelf. Ik vergat zeep te kopen en ik weet nog dat ik me schaamde voor mezelf omdat ik stonk.

Esmé kwam een keer op mijn kamer slapen toen ik er niet was, en verspreidde vervolgens de roddel dat ik van de foute club scientology was. Dat zou ze in mijn dagboek hebben gelezen of ze had een inschrijfformulier van me gezien, zo vertelde ze me later. Het was verzonnen; een valse beschuldiging. Ik had niets met scientology. Esmé had het direct aan mamma verteld, die het vervolgens aan iedereen had ‘door gebazuind’. Pas veel later heeft Esmé het me ‘opgebiecht’. Ik weet wel dat ik het unheimische gevoel had dat ik door mijn omgeving werd ondermijnd, maar ik kon er de vinger niet op leggen. In mijn moeders dagboek, dat ik na haar dood heb gelezen, schreef ze dat pianoleraar Ludwig en zij aan de tafel van ons huis aan de Groene Gerritsweg mijn gedrag in bed met hem hadden besproken. Hoe diep kun je als ouder vallen?

Ik was in het begin van mijn tijd in Amsterdam zo idealistisch dat ik iedereen wilde groeten die ik op straat tegenkwam. Ik wilde een goed mens zijn. Ik luisterde veel naar muziek. Ik draaide langspeelplaatsen van Nina Hagen op een pick-up en dan zong ik met de muziek mee. Ik kreeg geen klachten. Ik las Over vertwijfeling, de ziekte tot de dood van de christelijke filosoof Søren Kierkegaard, omdat ik heel onzeker was.

De zeilen vloerbedekking van mijn kamer had ik wit en het hout zachtgeel geverfd. Ik dweilde de vloer heel vaak, omdat deze zo besmettelijk was. Aan de voorzijde had ik uitzicht op de gracht met opzij de munttoren. Het verhaal ging dat de bewoner van het huis waarop ik uitkeek zichzelf had opgehangen. In mijn slaapkamer, die pal op het zuiden lag, stond mijn zwarte Schimmel-piano. De keukenafzuiging van een chinees restaurant kwam uit aan de achterkant, wat een indringende reuk gaf als de ramen open waren. Ik had geen gordijnen. Ik had wat sinaasappelkistjes als meubels. Op de grond lag een matras. Een bed had ik niet. Een klerenkast evenmin. In de woonkamer lagen hardroze kussens om op te zitten. Met mamma ben ik een keer naar het Waterlooplein geweest, waar we een houten ovalen tafel, wat eetkamerstoelen en een kaarsenstandaard hebben gekocht. Bij die gelegenheid waren we Job tegengekomen, die in die tijd nog vlakbij het plein woonde. Hij vertelde me later dat hij mijn moeder niet erg mocht. Waarom weet ik niet. Hij was een van de weinigen. Vrijwel iedereen wist mamma met haar charme voor zich te winnen. In de hoek stond een witgeverfd houten bureau, dat van mijn oma was geweest.

Voormalig kunstenaarshofje Westerstraat, Amsterdam

Karel bleef langskomen. Zelf bewoonde hij een appartement in een hofje voor kunstenaars aan de Westerstraat. Ik zei hem dat ik niet wilde dat hij te veel zou komen, omdat ik me overdag voorbereidde op mijn eindexamen. Hij was vol kritiek op me. Had altijd een moreel oordeel over me en werkte op mijn schuldgevoel. Dat ik niet ‘leuk’ tegen mensen zou zijn. Dat ik zo moedeloos overkwam, wat ik ook wel was. Ik was gestopt met mijn psychoanalyse bij juffrouw Geerts. ‘Ik kan haar soms wel door elkaar schudden,’ had hij tegen mijn moeder gezegd. Er ging kennelijk niet veel meer van me uit. Op een gegeven dag heeft Karel gordijnen voor mijn slaapkamer genaaid. Hij had een naaimachine bij hem thuis en was erg handig. Dat jaar slaagde ik voor mijn eindexamen. Het was mijn tiende school. Het was inmiddels 1979 en ik was tweeëntwintig. Mijn enige werkervaring was naast (administratief) uitzendwerk, journalistiek werk voor het weekblad Gezin en samenleving van de tijd dat ik aan de Kattenburgergracht woonde. Dat baantje had ik te danken aan tante Ina, die zich anders dan mijn moeder nog wel enigszins om me bekommerde. Zij was lid van de redactie, met enkel vrouwen. Het was de tijd van de vrouwenemancipatie. Ik ging een tijd met alleen maar vrouwen om. Niet dat ik lesbisch was. Er werd gezegd dat je mannen niet kon vertrouwen. Ik was jong genoeg om deze vrouwen te geloven en ik wilde bij hen in de smaak vallen. Maar als ik dan iets slechts over een man zei, werd me gezegd dat het zo erg nu ook weer niet was. Kennelijk werden mannen niet volkomen afgeschreven. Af en toe was ik bij journalist Henja, die ook voor het blad schreef, in haar huis in Amsterdam. Dan zat ik in de keuken alleen aan een tafel in het donker en deed niets. We spraken niet, maar ik kwam er tot rust. Ze vond het denk ik wel best. Dat hoop ik dan maar. Het blad ging al snel ter ziele. Ik weet nog dat ik een interview moest verzorgen met een vrouw in Amsterdam-Zuid, die een groot ego had. Ik had haar beloofd dat ik het haar ter inzage zou geven voor publicatie, iets wat ik niet had gedaan. Daarover was ze heel boos. Ik voelde me schuldig.

Hoofdstuk 8

Twee zomervakanties achtereen ging ik op initiatief van oma en opa Euwe naar respectievelijk Moskou en Boedapest. Ik reisde alleen met de trein en logeerde er bij Salo (1908-1983) en Andor (1911-2010), beiden schaakgrootmeesters, vrienden van opa en oma. Eén vakantie logeerde ik bij Salo en zijn vrouw in hun bescheiden flat in een buitenwijk van Moskou. Salo was hoog opgeklommen in de communistische partij, dus we hoefden niet in ellenlange rijen te staan, voor musea et cetera. Ik kreeg zelfs een persoonlijke rondleiding door de Hermitage in Leningrad, zoals de stad toen nog heette. Na de val van het communisme en nadat de Sovjet-Unie uiteen was gevallen, herkreeg de stad de oorspronkelijke naam, St. Petersburg. Ik heb er de witte nachten bij vrienden van Salo gezien. Ze bewoonden er een appartement aan de rivier de Neva. Het had heel romantisch kunnen zijn voor de jonge vrouw die ik toen was, ware het niet dat ik er verder niemand kende en ik er met alleen maar oudere mensen zat, die enkel Russisch spraken. Er werd de hele dag gegeten en gekookt in het keukentje van Salo en zijn vrouw. De flat was erg klein dus ik sliep in de woonkamer. Daar schreef ik veel in mijn dagboek. In de trein had ik het Russische alfabet geleerd. Mijn moeder en Karel hadden me op de trein gezet met één koffer voor mezelf, één met cadeautjes voor de Russische vrienden van oma en opa, en alleen een rolletje drop. Ik was lijkbleek en misselijk toen ik eindelijk in Moskou aankwam, waar Salo en zijn vrouw me van de trein haalden. Op de terugreis naar Nederland gaf de vrouw van Salo me een grote stapel boterhammen mee. In Moskou was veel bezoek van vrienden, onder wie van Andor en zijn vrouw, die in Boedapest woonden. De zomer erna werd ik uitgenodigd om bij hen te komen logeren. Andor dacht dat het een goed idee was, omdat het in Moskou saai zou zijn geweest voor een jonge vrouw als ik.

Dezelfde zomer waren mijn zussen Esmé en Ester door mijn vader uitgenodigd om bij hem en zijn vrouw Carla op Ibiza vakantie te komen vieren. Mijn moeder zou ze vergezellen. Het werd een drama, want al een van de eerste dagen kregen mijn moeder en mijn vader ruzie, waarna hij haar het vakantiehuis uitzette. Noodgedwongen moest zij in een hotel logeren. Ester en Esmé kozen partij voor mijn vader. De eerste keer dat ze depressief was, zou ze me later vertellen. Het hele incident zou heel zielig zijn geweest voor Esmé, die haar vader had willen leren kennen, dat vond iedereen. Dat ik niet eens uitgenodigd was, was kennelijk niet zielig en heel normaal.

Twee zomervakanties achtereen ging ik op initiatief van oma en opa Euwe naar respectievelijk Moskou en Boedapest. Ik reisde alleen met de trein en logeerde er bij Salo (1908-1983) en Andor (1911-2010), beiden schaakgrootmeesters, vrienden van opa en oma. Eén vakantie logeerde ik bij Salo en zijn vrouw in hun bescheiden flat in een buitenwijk van Moskou. Salo was hoog opgeklommen in de communistische partij, dus we hoefden niet in ellenlange rijen te staan, voor musea et cetera. Ik kreeg zelfs een persoonlijke rondleiding door de Hermitage in Leningrad, zoals de stad toen nog heette. Na de val van het communisme en nadat de Sovjet-Unie uiteen was gevallen, herkreeg de stad de oorspronkelijke naam, St. Petersburg. Ik heb er de witte nachten bij vrienden van Salo gezien. Ze bewoonden er een appartement aan de rivier de Neva. Het had heel romantisch kunnen zijn voor de jonge vrouw die ik toen was, ware het niet dat ik er verder niemand kende en ik er met alleen maar oudere mensen zat, die enkel Russisch spraken. Er werd de hele dag gegeten en gekookt in het keukentje van Salo en zijn vrouw. De flat was erg klein dus ik sliep in de woonkamer. Daar schreef ik veel in mijn dagboek. In de trein had ik het Russische alfabet geleerd. Mijn moeder en Karel hadden me op de trein gezet met één koffer voor mezelf, één met cadeautjes voor de Russische vrienden van oma en opa, en alleen een rolletje drop. Ik was lijkbleek en misselijk toen ik eindelijk in Moskou aankwam, waar Salo en zijn vrouw me van de trein haalden. Op de terugreis naar Nederland gaf de vrouw van Salo me een grote stapel boterhammen mee. In Moskou was veel bezoek van vrienden, onder wie van Andor en zijn vrouw, die in Boedapest woonden. De zomer erna werd ik uitgenodigd om bij hen te komen logeren. Andor dacht dat het een goed idee was, omdat het in Moskou saai zou zijn geweest voor een jonge vrouw als ik.

Dezelfde zomer waren mijn zussen Esmé en Ester door mijn vader uitgenodigd om bij hem en zijn vrouw Carla op Ibiza vakantie te komen vieren. Mijn moeder zou ze vergezellen. Het werd een drama, want al een van de eerste dagen kregen mijn moeder en mijn vader ruzie, waarna hij haar het vakantiehuis uitzette. Noodgedwongen moest zij in een hotel logeren. Ester en Esmé kozen partij voor mijn vader. De eerste keer dat ze depressief was, zou ze me later vertellen. Het hele incident zou heel zielig zijn geweest voor Esmé, die haar vader had willen leren kennen, dat vond iedereen. Dat ik niet eens uitgenodigd was, was kennelijk niet zielig en heel normaal.

De zomervakantie erna logeerde ik bij Andor en zijn vrouw in Boedapest, opnieuw in een kleine flat in een buitenwijk. Ik sliep, net als bij Salo, in de woonkamer. Andor en zijn bedlegerige vrouw, die altijd in een verduisterde kamer lag, hadden geen kinderen. Ze moest duidelijk niet veel van me hebben. Andor stelde me voor aan een paar jonge vrienden van hem. Op een mooie dag reed hij me in zijn kleine auto naar het centrum van Boedapest, waar hij me op een terras van een café achterliet bij een bevriende jonge schaker, wiens vrouw met kanker in het ziekenhuis lag, zo vertelde hij me de laatste keer dat we samenkwamen. De schaker en ik belandden op klaarlichte dag, na een rit in zijn auto, in een kamer van een groot wit gebouw, waar hij seks met me had. Gelukkig dat ik de man niet onaantrekkelijk vond, want ik weet niet hoe het was gelopen als ik me had verzet. Bij mijn thuiskomst in Nederland heb ik niemand hiervan iets verteld. Het relaas heb ik beschreven in mijn roman Van Mannen en Meisjes, een #MeToo-relaas avant la lettre.

Het jaar van mijn eindexamen heb ik me ingeschreven voor een studie geschiedenis bij de Universiteit van Amsterdam. Ik wilde deze studie volgen omdat Job, op wie ik nog steeds verliefd was, geschiedenis studeerde. Ik moest heel dikke boeken doorwerken. Al snel bleek het niets voor mij. Ik stopte met de studie en nam werk aan via het uitzendbureau voor studenten verderop aan het Singel. De verhuurder van mijn kamer had een coffeeshop op de begane grond. Die runde hij met zijn zoon. Toen ik net aan het Singel was komen wonen, trouwde kunstschilder Carel Willink (1900-1983) met Mathilde (1938-1977). Zij kwam wel in de coffeeshop op de begane grond, en ze werd door de eigenaar en zijn zoon aardig en bescheiden gevonden. De eigenaar was homofiel en leefde gescheiden van zijn vrouw, met wie hij nog getrouwd was. Hij zei tegen me dat ik er niet van kon worden beschuldigd dat ik niet werkte, zoals veel andere mensen van mijn leeftijd, die in de bijstand zaten. Ik werkte in de horeca en bij de Bijenkorf. Het was tijdelijk werk. Ik bouwde niets op.

Ik kocht in het begin van mijn tijd aan het Singel heel dure schoenen met hoge hakken in een chique schoenenwinkel aan het Spui, die ik vervolgens volkomen op liep. Ik was niet ijdel. Ik keek nooit in de spiegel. Ik was aan het overleven. Ik speelde veel piano als ik niet werkte. Toch kon ik het aan het Singel in mijn eentje niet uithouden. Behalve Karel zag ik er niemand. Een keer was ik bij Esmé langs, die bij een vriendje was ingetrokken nadat er voor haar van het samenwonen met Erik al snel de lol af was geweest. Ze had zich direct bij mamma beklaagd dat ik haar kwam opzoeken. Ik voelde me eenzaam en op een gegeven dag vertrok ik weer naar de Groene Gerritsweg, waar mijn moeder ervan baalde dat ik opnieuw naar huis kwam. Het bleek het domste wat ik kon doen. Ik was inmiddels drieëntwintig en ik stond nog altijd niet op eigen benen. Ik voelde me rot. Alle dagboeken uit die tijd heb ik weggegooid. Te pijnlijk om te lezen. Ik zat ‘opgesloten’ met mijn moeder, die me niet waardeerde, en Karel, van wie ik ongelukkig werd, bleef me achtervolgen. Ester en Esmé hadden hun eigen vrienden, die veel langskwamen aan de Groene Gerritsweg, en bij wie ik niet paste. Ik was ouder dan zij en ze vonden me denk ik vreemd. Mijn vele vroegere vrienden van mijn goede tijd, zoals Hans, Willem, Bob, Martijn, Roger en Glenn, waren uit het zicht verdwenen. De enige met wie ik nog contact had was Edward, Rogers’ broer, die een keer bij me langskwam aan het Singel. Helaas was ik de afspraak met hem vergeten. Edward zou een ongelukkig huwelijk hebben, met een gehandicapt kind. Hij zou op jonge leeftijd overlijden. Hij was de enige die nog om me leek te geven.

Ik werd aan de Groene Gerritsweg verliefd op Pieter, de jongere broer van Esters vriendje Pim. Omdat hij de enige was die me goed behandelde. De verliefdheid was niet wederzijds. Al met al was het verblijf er ongelukkig en vernederend. Gideon en mijn zussen negeerden me of haalden me naar beneden. Ester en Esmé waren heel zeker en hadden wel zelfvertrouwen, terwijl ik dit alles ontbeerde, waardoor ik steeds zachter ging praten, waarmee ik dan weer werd gepest. Als mijn zussen met de auto naar Amsterdam reden, mocht ik niet meerijden. Zij hadden een rijbewijs en ik niet. Pas op mijn 25e heb ik eindelijk mijn rijbewijs behaald. Als ik wel met Erik was gaan samenwonen, was alles misschien anders gelopen. Achteraf gezien had ik het verblijf aan het Singel beter kunnen volhouden.

Pas na een half jaar zou ik het huis aan de Groene Gerritsweg weer verlaten, waarna ik een tijd op verschillende adressen in Amsterdam antikraak heb gewoond, waarbij ik al mijn huisraad en bezittingen ben kwijtgeraakt. Om vervolgens weer voor korte tijd naar Laren terug te keren.

In een boek in de woonkamer van de Groene Gerritsweg had ik gelezen dat je als psychiater al blij kon zijn als het een patiënt lukte om zelfstandig op kamers te wonen. Ambitieus was ik toch al nooit, maar nu nog minder. Iets wat mensen, vooral Ester en haar vriendinnen, ergerde. Mijn ambitie indertijd bestond uit een huwelijk en een eengezinshuis. Een leeftijdgenoot raakte duidelijk geïrriteerd, toen ik hem dat vertelde. Iedereen, behalve ik, was wel heel ambitieus. In die tijd had ik een kleine baan als administratief medewerker op het kantoor van Esters vader in Hilversum. Het was zwaar en zwart werk. Niets had waarde wat ik deed. Ik had nog steeds geen richting. Ik was weer een studie begonnen, dit keer voor vertaler Russisch, aan de UvA. Maar ook deze ging niet naar wens. Op het laatst had ik een baan als administratief medewerker, waarvan het hoofd van afdeling me wel wilde houden. Hetzelfde jaar heb ik op eigen houtje, met heel veel inspanningen, vanuit Laren een kamer gevonden aan de Den Texstraat 25, in Amsterdam en ben ik begonnen aan een voltijdsstudie Rechten aan de UvA, die ik met veel moeite heb voltooid. Ik wilde nog steeds schrijven en had gelezen dat schrijvers vaak rechten hadden gestudeerd. Ik wilde deze studie met uitzendwerk combineren. De studieadviseur had me gezegd dat ik beter een voltijds- dan deeltijdstudie kon doen, welk advies ik heb opgevolgd.

Den Texstraat 25, Amsterdam

Hoofdstuk 9

Ik begon het eerste jaar van de studie pas nadat de kennismakingsperiode was geweest. Ik was inmiddels vijfentwintig en ik zag meisjes van vroeger die gewoon hun middelbare school hadden afgerond en bezig waren met het laatste jaar van hun studie. Het eerste jaar haalde ik voornamelijk dikke onvoldoenden, omdat ik me slecht kon concentreren; niet was gewend om te studeren. Toch wilde ik deze studie volhouden, alleen al omdat ik iets wilde afronden. Eindelijk had ik de Groene Gerritsweg achter me gelaten. Ik was nog steeds eenzaam, maar ik leefde zelfstandig.

Tijdens het eerste jaar Rechten leerde ik studenten kennen, onder wie Barry. Even voordat ik hem ontmoette, had ik bedacht dat mijn zonden me konden worden vergeven; in het christendom zou ik een nieuwe kans krijgen; met hard werken zou ik mijn fouten goed maken. Zolang ik dacht dat ik een in- en inslecht mens was kon ik niet groeien. Eindelijk begon het beter met me te gaan; mijn zelfbeeld begon te verbeteren. 

Barry kwam vaak in de tussenuren op mijn kamer langs om te studeren. Iets wat ik opdringerig vond, maar waarvan ik niets zei. Hij was gescheiden, vader van drie kinderen en tweeëntwintig jaar ouder dan ik. Hij zat in de bijstand, omdat hij fulltime voor zijn kinderen zorgde. Iets wat ik goed van hem vond. Eerder zou hij directeur van een bedrijf zijn geweest. Hij vertelde me dat zijn ex-vrouw hem slecht had behandeld, vreemd was gegaan en hem in het verderf had gestort, zodat hij zijn baan was kwijtgeraakt. Barry was van goede familie; zijn oudtante was lid van de beroemde Amsterdamse kunstenaressen ‘De Joffers’. Zijn bejaarde ouders woonden in  de gemeente Wassenaar. In die zin was hij min of meer aan lager wal geraakt. Ik had weer eens met iemand te doen. Ik vond hem allesbehalve aantrekkelijk. Wel keek ik tegen hem op, omdat hij anders dan ik heel zeker was en richting had.

Opnieuw speelde mijn eenzaamheid me parten. Op oudejaarsdag, ik was inmiddels vijfentwintig, ging ik in op Barry’s verzoek om hem in Huizen te bezoeken. Zijn kinderen waren niet thuis. Omdat ik niets voor Oud en Nieuw had en het moeilijk vond om ‘nee’ te zeggen, ben ik die dag met de trein en de bus naar zijn huis gereisd. Achteraf was dat heel ongelukkig, want die nacht heeft hij me verleid. Iets wat zijn sterke kant was, want vlak voordat het uitraakte tussen ons, zag ik een fotoboek met al zijn veroveringen van na zijn echtscheiding. Allen jonge vrouwen, de ene nog mooier dan de andere. Hoewel ik niet echt gelukkig was met hem, vond ik dat ik het deze keer met een man moest volhouden. Het mislukken van mijn verhouding met Karel weet ik aan mezelf.  

Ik wilde bij Barry’s gezin horen, omdat ik me zelf geen onderdeel van een gezin voelde. Ik trok veel met hem en zijn kinderen op. De kinderen zaten in die tijd voor hun eindexamen en ik gaf hun bijles. Barry en zij handelden in curiosa, met name in glas van het begin van de twintigste eeuw, wat ze kochten op rommelmarkten. Ik ging vaak met hen mee en paste naast mijn studie op het winkeltje met curiosa van hem en een van zijn kinderen, aan de Haarlemmerstraat, Amsterdam, iets wat zwart werk was. Onze relatie was redelijk harmonieus in het begin, toen ik nog jong was, maar werd naarmate de jaren vorderden steeds meer een horror. Desondanks wilde ik de verhouding niet beëindigen. Het was in mijn idee een plicht om deze keer een verhouding wel vol te houden. Barry en ik volgden beiden de studie Rechten die we samen hebben voltooid. Steeds hield hij me voor dat we erna een juridisch adviesbureau zouden beginnen, wat hij uiteindelijk toch niet wilde.

Na twaalf jaar, ik was inmiddels zevenendertig, heeft hij me bij hem thuis zo erg mishandeld dat ik opnieuw bij mijn moeder aan de Groene Gerritsweg belandde, waar ik een korte tijd heb gewoond, om erna naar mijn sociale huurappartement aan de Reggestraat, Rivierenbuurt, Amsterdam, te vertrekken. Esmé vierde net in die tijd successen met haar debuutfilm ‘Lang Leve de Koningin’. Terwijl mijn leven doordesemd met pech was geweest, was het leven voor haar en Ester genadig en goed geweest. Iedereen in mijn familie had met hen gedweept. Met mij niemand. Mijn moeder kon wel fijntjes opmerken dat ik jaloers was op mijn zussen, terwijl ik dat niet was. Het was mijn lotsbestemming of God houdt niet van zwakke mensen. Iets anders kan ik er niet van maken.

Op advies van journalist Nelly, een vriendin van mijn moeder, die op een dag bij haar op bezoek was, ging ik naar een psychiater. Hij woonde naast mijn oude kamer aan de Den Texstraat, Amsterdam. Een andere psychiater, die geen tijd voor me had, vertelde me dat een eerdere vriendin van Barry bij hem in therapie was geweest, nadat het met Barry was uitgeraakt. Ze had dezelfde ervaringen als ik gehad; was mishandeld en haar leven was door hem verwoest geweest. Na mijn moeders dood las ik in haar dagboek dat ze achter mijn rug de kant van Barry had gekozen, met wie zij over mij had zitten roddelen. Barry was in haar idee het slachtoffer van mij in plaats van andersom. De foto van hen samen waarop ze beiden ‘onschuldig’ glimlachend de camera inkeken, kreeg ineens een geheel andere duiding.

De nachtmerrie van de jaren zeventig van de vorige eeuw aan de Groene Gerritsweg is me tot vandaag blijven achtervolgen. En heeft blijvende schade aan mijn leven toegebracht, ondanks mijn gelukkige leven in de jaren zestig en het prille begin van de jaren zeventig van dezelfde eeuw. Alles wat in die tijd was opgebouwd, werd in deze onzalige jaren afgebroken. Mijn ouders behoorden tot de eerste generatie die het christendom in de ban hadden gedaan.

Mijn moeder was een van de eerste werkende moeders. Ze had een afkeer van de figuur van Jezus Christus en van christenen. Ik had behoefte aan zorg, maar als gevolg van haar ambitieuze karakter wilde ze me die niet bieden. Ik haalde daardoor het slechtste in haar naar boven. Omdat ik vrij rebels was als puber, stopte ze me in psychotherapie. Mijn sociaaldemocratische vader had me al heel jong in de ban gedaan, omdat ik anders was. Als peuter vergeleek hij me met mijn nichtje Marijke, dat autistisch was. Ik werd door mijn ouders rucksichtslos uit het ouderlijk nest gegooid, verstoten. Ik was het zwarte schaap van mijn moeder. Ik raakte in een isolement. Ik verloor helaas mijn ‘innerlijke kompas’. De enigen van mijn familie die me goed hebben behandeld, waren mijn twee christelijke grootouders: mijn opa van mijn vaders kant en oma van mijn moeders kant.