Voor niemand
Voor Niemand
♦♦♦
I
Het raam met de grijshouten kozijnen, een witgekalkte muur, waarboven verblindend witte wolken voorbijdreven in een zachtblauwe lucht. Het sobere licht speelde met mijn donkere halflange krullen, naast me een glas met druivensap. Ik nam een slok en begon te schrijven in het schrift dat voor me op de tafel lag. De klok klonk met de regelmaat van een hartslag, mijn ademhaling rustig. Af en toe keek ik op om dan weer te vervolgen. Na verloop van tijd viel de schemer in en werd het kouder.
‘Lieve mamma, je weet niet half hoe wreed mijn wereld werd toen jij er niet meer was … misschien is ‘wreed’ niet het juiste woord …
Ik kan het ‘t beste illustreren door te beginnen bij de dag van je dood. Die zul jij je herinneren als de dag van vandaag, waar je nu bent, hoewel je daar, denk ik, geen begrip meer zult hebben van ‘vandaag’, ‘gisteren’ of van ‘nu’; dat zijn aardse begrippen. Je dood is voor mij nog steeds een mysterie, waarover later …
Pappa ging om een uur of acht naar zijn werk, nadat hij eerst met ons, – jou, Felicia en mij –, in de keuken had ontbeten en er de krant had gelezen. De eitjes waren kakelvers die ochtend. We hadden ze de dag tevoren gekregen van Fred, onze buurman, die inmiddels geen kippen meer houdt maar in een scheiding ligt, zoals dat heet. Tijdens je leven was hij nog gelukkig getrouwd, met Femke. Wat heet gelukkig? Achteraf blijkt dat Femke sinds jaar en dag ongelukkig was in haar huwelijk met Fred en weet je waarom? Het schijnt dat hij zijn gevoelens zogezegd ‘in de hielen’ had zitten, waardoor Femke tekortkwam. Vooral sinds zij dat boek van die actrice gelezen had, dat indertijd in hoge stapels in de boekhandels lag, en in therapie was gegaan, was alles bij haar ‘los’gekomen. In elk geval waren ze uit elkaar gegroeid, dat vertelde ze mij althans, toen ze op de koffie was vanwege haar poes, die bij ons was komen aanlopen. Ze had toen dus zelfs geen poes meer: iets wat voor haar eigenlijk wel triest is.
Pappa kwam, zoals alle dagen, om een uur of zeven terug van zijn werk. Hij ging de slaapkamer binnen nadat hij je overal gezocht en geroepen had. Zelfs in het tuinhuis was hij geweest. De gordijnen waren dicht, iets wat op zichzelf niet zo gek was; de duisternis was immers al ingetreden. Hij deed het licht aan, het knopje rechts van de deur, en de kroonluchter, die nog van oma geweest is, die glazen met die roze lampenkapjes, verspreidde zijn licht door de kamer. Felicia kon er niet over uit hoe burgerlijk ze hem vond en ze moest dat ook elke keer zeggen als ze de slaapkamer betrad, maar omdat hij van oma was geweest, was die voor jou van emotionele waarde. De badkamerdeur stond open en jij lag daar midden in de kamer op het met het rode sprei bedekte tweepersoonsbed, dat jullie niet lang daarvoor hadden aangeschaft, gekleed in een eenvoudige blauwkatoenen rok met een opgetrokken wollen truitje, zodat je buik deels ontbloot was. Je ogen waren gesloten en je leek vredig te slapen, maar je gelaatskleur was grauw. Naast het bed stonden je zwartleren schoenen.
Pappa was geschokt dat hij je daar zo aantrof. ‘Molly, Molly!!’, riep hij. Hij pakte je pols, ze voelde ijskoud.
Inmiddels was ik de kamer binnengekomen, in mijn blauwgewatteerde jas, gealarmeerd door pappa’s geroep. Ik was net thuisgekomen en had mijn boekentas nog in mijn hand.
Op zo’n moment zou je willen dat de nobelste gedachten de revue zouden passeren, maar niets was minder waar … het eerste wat ik dacht, was dat ik misschien wel in het vervolg zou moeten koken in plaats van jij. Pappa had intussen de telefoon op het nachtkastje gepakt en was in gesprek met iemand van een hulpdienst, iets wat me erg nuttig leek. Het zou een minuut of tien duren eer er werd aangebeld en pappa mij met jou alleen liet om open te doen. Al die tijd hadden we naast je gezeten, afwisselend naar je gekeken en naar de grond gestaard.
De mannen van de hulpdienst legden je uiteindelijk op een brancard en bedekten je, zelfs je gezicht, met een witte doek. Daarna ging alles zo vlug dat we niet eens afscheid van je hebben kunnen nemen. Een dag daarna kregen we te horen dat je aan een hartstilstand was overleden, wat voor ons een geruststelling was, omdat je niet hebt geleden. Je zag er niet anders uit dan toen je nog leefde. Je regelmatige gezicht met de uitstekende jukbeenderen, en je mond was ontspannen, alsof je glimlachte.